World Wide Angle (NL) – 5 januari 2016

The Sasquatch Gang
De Australische filmcriticus Adrian Martin schuimt voor de Filmkrant het wereldwijde web af. Als correspondent becommentarieert hij opvallende discussies en tendensen rond films en filmmakers, in webzines, weblogs etc. Aflevering 27: ‘De stront op de grond’.
Van alle beste-film lijstjes die aan het eind van 2009 aan mijn vermoeide ogen voorbijtrokken, sprong — uit het oordeel van Time Out London over de beste dvd-releases van het jaar — één titel eruit: The Sasquatch Dumpling Gang (aka The Sasquatch Gang). What the hell was dat? Een Amerikaanse ’tiener nerd fabel’ komedie uit 2006. Wie was de regisseur? Iemand waar ik nog nooit van had gehoord: Tim Skousen. Verbanden met de Amerikaanse indie-scene? Eentje: hij komt uit het clubje mensen dat groot succes had met Napoleon Dynamite (2004).
Het is echt zeldzaam, deze dagen, dat je op zo’n lijstje een film tegenkomt waar niemand iets van afweet! Een fijne verrassing — en een heilzame. Ik moet bekennen, al lopen lijstjes te brallen over avatar, a serious man of ne change rien of hadewijch, ik vind de hele exercitie verschrikkelijk voorspelbaar, en in zekere zin conformistisch. Een capitulatie aan instemmend groepsdenken, al stammen de lijstjes van actiefilm-nerds of van hardcore festivalcinefielen.
Deprimerend in het huidige filmcultuurdebat is de overwinning van — of, vooral, overgave aan — dat goeie ouwe auteurisme. Auteurs — vaak bekende regisseurs — zijn het enige waar we om lijken te geven. We schiften en filteren de binnenkomende stroom nieuwe films door het conservatieve net van de ‘merknaam’: op die manier zal Resnais het elke keer weer van Skousen winnen.
Zo was het niet altijd. Al lang bestaat er binnen elke cinefiel een spanning tussen de auteur en het genre — en dat heeft vooral invloed op hoe we omgaan met dat enorme deel van de cinema dat onder de populaire cultuur valt. Ik denk dat we ons allemaal nog wel herinneren hoe we onszelf ooit verloren in genres als de horror of de tienerkomedie: dat we bereid waren werkelijk alles te bekijken, meteen het meest obscure werkje van de plank grepen, of dat we onze ogen op het scherm geplakt hielden, wat er ook voor raars te zien was. Maar op het moment dat we die genres reduceerden tot een paar meesterwerken door een handjevol schrijver-regisseurs, zijn we dat allemaal kwijtgeraakt.
Dit schoot me te binnen toen ik afgelopen oktober/november de selectielijst doornam van Jonathan Rosenbaums geweldige programma The Unquiet American voor het Oostenrijkse Filmmuseum.
De regisseurs stonden keurig achter elkaar opgesteld en geanalyseerd in de uitstekende tweetalige catalogus: Frank Tashlin, Albert Brooks, Owen Land… Maar, als loyale fan van flink wat trashy Amerikaanse nerdy komedies vroeg ik me af waarheen al die heerlijke cadeautjes van de afgelopen twintig jaar zónder bekende auteur (van Hexed to Blades of Glory) waren verdwenen in Jonathans gewoonlijk encyclopedische bewustzijn.
Zou het voor de verandering niet eens beter zijn om het lijntje te volgen van Anna Faris, Will Ferrell of Paul Rudd in plaats van Richard Linklater en de South Park auteurs? In Spanje leverde Miradas de cine een inspirerende model voor zo’n onderzoek met zijn tweedelige dossier over NCA — comedia americana contemporánea.
Een wijs filmdocent zei ooit iets heel gnomisch tegen me. "Je hebt de stront in de lucht en de stront op de grond — en waar het mij om gaat is de stront op de grond." Huh? Hij bedoelde dat het zwevende spul de cinema was die we geperfectioneerd en omhoog getild hebben — terwijl de cinema om ons heen soms juist datgene is waarvoor we onze ogen moeten openen, en die we moeten ontdekken.
Adrian Martin | vertaling Ronald Rovers