World Wide Angle (NL) – 31 januari 2016
De Australische filmcriticus Adrian Martin schuimt voor de Filmkrant het wereldwijde web af. Als correspondent becommentarieert hij opvallende discussies en tendensen rond films en filmmakers, in webzines, weblogs etc. Aflevering 22: ‘Hope I live to tell’.
Voor mij kwam het nieuws van de dood van de Amerikaanse schrijver/regisseur/producent John Hughes — geveld door een hartaanval op de leeftijd van 59 — nogal hard aan. ‘We zijn geen tieners meer’, schreef de talentvolle Franse criticus Stéphane du Mesnildot me. Stéphane is net 40 geworden en ik ben bijna 50, maar we delen de ervaring van je jong voelen, en opgewonden zijn, en geraakt worden wanneer je naar sixteen candles (1984) kijkt, the breakfast club (1985), pretty in pink (1986), ferris bueller’s day off (1986), some kind of wonderful (1987)…
Ik heb nog niet het lef gehad om het net af te speuren naar hommages aan — en, ongetwijfeld, aanvallen op — de nalatenschap van Hughes. Mijn eerste tussenstop was bemoedigend: Molly Ringwalds ontroerende (en niet geheel kritiekloze) herinneringen ‘The Neverland Club’. Maar de tweede was deprimerend — A.O. Scott over de ‘John Hughes Touch’ in The New York Times: ‘John Hughes was onze Godard, de filmmaker die onze angsten en ideeën vastlegde met precies de juiste mix van plagerij en compassie. Godard beschreef masculin féminin uit 1966, zijn vehikel voor Jean-Pierre Léaud en Ms Karina [sic], als een portret van "de kinderen van Marx en Coca-Cola". Andrew McCarthy en Molly Ringwald, in pretty in pink, waren eenzelfde soort iconen voor de kinderen van Ronald Reagan en de New Coke.’
Ronald Reagan and New Coke! Mensen zoals ik en Stéphane moeten duidelijk hard aan de slag om te beschrijven wat de betekenis was van Hughes’ films en welke snaar ze raakten wanneer ze terechtkwamen op plekken buiten de VS, zoals Australië en Frankrijk.
Eén veldslag met name zit eraan te komen. Wat we nu vinden van John Hughes is niet los te zien van wat we vinden, achteraf, van de populaire cinema van de jaren tachtig. Die honderden tienerfilms, horrorfilms, thrillers, fantasyfilms, softe erotiekfilms… Ik was aangeslagen en verbijsterd toen ik me realiseerde — in de loop van een debat op de site van Dave Kehr (davekehr.com) dat woedde vanaf eind 2008 tot ver in 2009 — dat de communis opinio van veel critici is (ook van critici van mijn eigen generatie) dat de jaren tachtig in feite afgeschreven zijn.
Voor Kent Jones brachten de jaren tachtig ‘een stroom deprimerende films. Na 1983 waren de paar lichtpuntjes als geïsoleerde buitenposten op een lange zware tocht door de woestijn.’ Richard Suchenski betoogt: ‘Ik zie niet hoe iemand echt kan denken dat de jaren tachtig een belangrijke, of zelfs maar een redelijke periode was voor de Amerikaanse cinema… Het lijkt gewoon een kunstmatige, een nepperiode.’ Voor Brian Dauth hadden de jaren tachtig ‘grotendeels een aura van melancholie en aftakeling.’ James L. Neibaur geeft het laatste zetje: ‘Alles was rotzooi in de jaren tachtig. De muziek, film, tv, politiek… naar verhouding was dat het slechtste decennium.’
Het slechtste decennium? Misschien is het een kwestie van perspectief: wanneer je de jaren tachtig herinnert als het tijdperk van top gun, legal eagles, an officer and a gentleman en het Lucas-Spielberg-imperium, in plaats van — zoals ik het me herinner — een oneindige stroom van kleine, opvallende films die ‘binnen het systeem’ werden gemaakt, zoals the legend of billie jean, seven minutes in heaven, het Japanse the typhoon club, het Australische bmx bandits… en ook sixteen candles.
Zoals Madonna ooit zong — en dat hoorde ik voor het eerst in een jaren tachtig-film, crazy for you (aka vision quest) — ‘Hope I live to tell the secret I have learned…’
Adrian Martin | vertaling Ronald Rovers