World Wide Angle (NL) – 22 september 2010

L’IVRESSE DU POUVOIR
De Australische filmcriticus Adrian Martin schuimt het wereldwijde web af. Hij becommentarieert opvallende discussies en tendensen rond films en filmmakers, in webzines, weblogs etc. Aflevering 34: ‘De moraal ontbreekt’
Claude Chabrol is dood, hij werd tachtig. Net als Eric Rohmer was Chabrol iemand (zoals een producent van Rohmer ooit zei) die zijn terrein met wijsheid koos en hij besteedde de rest van zijn leven aan het ploegen van dat terrein, langzaam en voorzichtig, op eindeloos veel manieren. Voor Rohmer was dat terrein de ‘Comedy of Manners’, voor Chabrol was het ‘The Element of Crime’.
Elke hommage aan Chabrol sinds zijn dood verklaarde grofweg hetzelfde: dat zijn werk verschrikkelijk wisselend was, maar dat hij toch een soort meester was en dat zijn plek in de filmgeschiedenis veiliggesteld is. Maar ik vermoed dat Chabrol eigenlijk veel lastiger voor zijn critici te bevatten is en in zijn volledigheid te omarmen.
Ik herinner me de vroege jaren zestig, toen de eerste serieuze en uitvoerige beoordelingen van Chabrols oeuvre begonnen te verschijnen. Bijvoorbeeld het betoog van Gavin Millar, een van de auteurs van het klassieke studieboek The technique of film editing. Millar houdt van Chabrols controversiële film les bonnes femmes (1960), maar hij heeft er ook merkbaar moeite mee. De beelden van kooien in de dierentuin en de vogelgeluiden, zouden die de meisjes in de film ’terugbrengen tot een dierlijk niveau’? Nee, stel je voor, die motieven ‘verbeelden de droefenis over de omstandigheden waarin ze verkeren’. De goedkope en banale sfeer die Chabrol zijn vrouwelijke personages meegeeft, is dat een teken van sarcasme, cynisme of superieure minachting? Toch niet! Hiermee wordt medelijden uitgedrukt ‘met de tweedehands dromen die de wereld hen verkocht heeft’.
Van Robin Wood en Michael Walker in hun boek uit 1970, Claude Chabrol, tot Rainer Werner Fassbinder in zijn bijtende aanval uit 1975: allemaal vroegen ze zich af of de regisseur nog ergens in geloofde. Of was hij zo lui en hypocriet om al die dingen te verketteren die hij op een ander niveau handig wist te gebruiken, zoals roem, de welvaart van de middenklasse, het kerngezin of welke politieke gezindheid dan ook, links of rechts…
In het midden van de jaren zeventig probeerde Mark Le Fanu dit allemaal op zijn kop te zetten, in de geest van de post-structuralistische semiotiek, in het Britse magazine Monogram. Wat ertoe deed in Chabrols films, schreef hij, was ‘de voortdurende nadruk op hun eigen fictionaliteit, een serie aanwijzingen waarmee ze de aandacht op zichzelf willen vestigen… We zien dat een teken steeds minder verwijst naar specifieke betekenis, dat een teken vaak alleen nog verwijst naar andere tekens, andere ficties…’
In werkelijkheid was Chabrol al zijn critici te slim af, gedurende de vijf decennia die hij werkzaam was. Met zijn misantropie wist hij steeds twijfel te zaaien: we konden makkelijk waardering opbrengen voor films als la cérémonie (1995) of l’ivresse du pouvoir (2006), die kritiek uitoefenden op de staat, de natie of de dominante ideologie, maar we deinsden terug voor films als la fille coupée en deux (2007), met zijn opgewekte sadisme en ultra-Hitchcockiaanse neiging om het publiek en de personages aan een vreselijk lot te onderwerpen.
Eigenlijk toonde Chabrol zich, zoals de meeste regisseurs van de Nouvelle Vague, verwonderlijk ontembaar en onverbeterlijk. Hij hield ons scherp en is dat blijven doen na zijn dood, omdat zijn hele werk een ‘provocerend ontbreken van elke moraal’ laat zien, zoals de Australische criticus Ross Gibson heeft gezegd. In de wereld van Chabrol bestaan ‘waarden als sentimentele overblijfselen, als overblijfselen van een maatschappij in een morele schemering, of als kleiduiven die kapotgeschoten worden door het cynische wapenarsenaal van zijn films’. En we moeten allemaal van tijd tot tijd door elkaar geschud worden door kunst die geen moraal kent.
Adrian Martin | vertaling Martijn Meijer