World Wide Angle (NL) – 13 november 2014

De strijd om Bresson

  • Datum 13-11-2014
  • Auteur
  • Deel dit artikel

De Australische filmcriticus Adrian Martin kijkt naar opvallende discussies en tendensen rond filmmakers.

Door Adrian Martin

Er wordt nu al veertig jaar gesteggeld over de betekenis, waarde en nalatenschap van Robert Bresson. Bernardo Bertolucci schetste ooit heel raak de cinefiele cultus rond Bresson: "Tegenwoordig is de naam Bresson een embleem geworden, een entiteit, een soort cinematografisch manifest van poëtische strengheid. Bressoniaans zijn betekende voor mij en mijn vrienden een moreel ideaal proberen te realiseren, een onhaalbaar, subliem en vernederend ideaal van cinematografische ascese: ik beschrijf het als vernederend omdat zijn films altijd zeer sensuele ervaringen zijn, maar zonder iets van een ultieme ontlading (behalve een esthetische ontlading, die niettemin op zichzelf ook een bron van intens plezier is)."
In die zinnen zit veel besloten: de minimalistische puurheid van Bressons cinema, plus de gesublimeerde seksualiteit. Evenals het intrigerende idee dat zijn films perfectie oproepen. Die is natuurlijk onbereikbaar, maar het streven ernaar heeft een rituele zelfreiniging tot gevolg. Veel contemporaine filmmakers zijn diepgaand beïnvloed door dit Bressoniaanse ideaal, los van hun individuele artistieke koers: Olivier Assayas en Philippe Garrel in Frankrijk, Darezhan Omirbaev in Kazakhstan, Paul Schrader in de VS, de Dardennes in België, Ivan Sen in Australië en Kumar Shahani in India.
Dat gesteggel sluit aan bij de discussie die begon met Paul Schraders Transcendental Style in Film (1972): een boek met een expliciet religieuze lading, dat een speciale groep spirituele of transcendente filmmakers identificeerde — Bresson, Dreyer en Ozu. Binnen twee jaar na verschijning begon de criticus Jonathan Rosenbaum, zelf een gepassioneerd liefhebber van Bresson, een tegenaanval op Schraders transcendentale systeem. Rosenbaum schreef in 1974: "Tot op zekere hoogte gaan Bressons films over mysteries, maar de manier waarop ze dat doen is altijd heel concreet, net [als] de ficties van Kafka en Beckett […] Om die reden lijkt het nuttig om hier over Bressons kunst te spreken als een kunst van innerlijkheid, niet een van transcendentie, en een waar de binnenkant altijd onthuld wordt door aan de buitenkant te blijven."
24 jaar later, bij het verschijnen van de epische bloemlezing over Bresson door James Quandt, was Rosenbaum zelfs nog harder in zijn strijd tegen wat hij zag als de misleide religieuze kapers van Bressons cinema. Hij ging nu nog verder: "Er bestaat ook een sterke en volledig materiële erotiek in zijn werk, die onlosmakelijk samenhangt met andere materiële elementen van beeld en geluid."
Ik voel sterke sympathie voor Rosenbaums positie maar ik denk dat hij een paar ‘categorische fouten’ maakt, die verwarring hebben gezaaid, waardoor de strijd om Bresson gepolariseerd is geraakt:
Er bestaat een verschil tussen materialiteit als een eigenschap van cinema, en materialisme als filosofisch of politiek principe. Er kan sprake zijn van materialiteit zonder materialisme. Dat is precies het geval in recente films van Bruno Dumont, Terrence Malick en Apichatpong Weerasethakul. Het was ook het geval, iets verder terug, bij Stan Brakhage en Ozu.
Stellen dat Bressons films categorisch niet spiritueel zijn is uitgaan van een extreem gereduceerde karikatuur van religie. Rosenbaums onvrede op dit punt lijkt me klassiek antikerkelijk, anticlerikaal, anti-institutioneel. Maar zo is de spiritualiteit van Bressons cinema niet. Als Bresson een religieuze kunstenaar is — en ik geloof dat we hem daarin serieus moeten nemen — dan is zijn artistieke proces er een van een constant bevragen en twijfelen, van kwellende zelfondervraging over de aard en praktijk van zijn eigen geloof. Een spiritualiteit dichter bij Simone Weil of veel andere religieuze filosofen dan bij het Vaticaan.
Rosenbaums premisse is dat omdat Bressons films sterk erotisch zijn, ze daarom níet spiritueel zijn: erotiek is onlosmakelijk verbonden met materialisme. Maar Bertolucci zag dat seksuele aspect van Bressons cinema totaal anders: voor hem zijn die films vergeven van een haast ondraaglijke sensualiteit — maar ‘zonder ontlading’, zonder orgasme, opgekropt en daardoor des te strakker geladen.
Erotiek, om kort te gaan, is niet tegengesteld aan spiritualiteit — en er zijn vast en zeker veel heiligen en mystici die dat zouden kunnen bevestigen.

Geschreven door