World Wide Angle – 9 juni 2016

  • Datum 09-06-2016
  • Auteur
  • Deel dit artikel

A HISTORY OF VIOLENCE

De Australische filmcriticus Adrian Martin schuimt voor de Filmkrant het wereldwijde web af. Als correspondent becommentarieert hij opvallende discussies en tendensen rond films en filmmakers, in webzines, weblogs etc. Aflevering 7: ‘Who the hell wrote it?’

Ik heb de cinema ontdekt door mijn vroege liefde voor science fiction. Terwijl ik gretig SF fanzines las, merkte ik vreemde titels op van buitenlandse films: alphaville, solaris, la jetée… Door sci-fi heb ik ook de smaak voor filmkritiek te pakken gekregen.
Gevierd SF ‘bad boy’ Harlan Ellison — naar men zegt bewonderd door Elvis Presley — schreef in 1966 een artikel getiteld Three faces of fear: A theory of film from the works of Val Lewton; ik stuitte er op in Ellisons boek Over the edge (1970). De krachtige manier waarop hij het effect van angst oproept, gecreëerd door Jacques Tourneurs cat people (1942): de angstaanjagende geluiden bij wat zich buiten beeld afspeelt…
Recentelijk besloot ik die periode uit mijn jeugd opnieuw op te zoeken door een kijkje te nemen op Ellisons website harlanellison.com. Ik ontdekte dat de discussiegroep — voorgezeten door ‘Unca Harlan’ — veel te berde brengt over scenarioschrijven in hedendaags Hollywood.
Mijn aandacht werd getrokken door een liefdevol gearchiveerde uitwisseling: een debat tussen Josh Olson, scenarioschrijver van David Cronenbergs geweldige a history of violence (2005) en Brad Stevens, de Britse auteur van uitstekende naslagwerken over regisseurs Monte Hellman en Abel Ferrara.
De voorwaarden voor onenigheid zijn bekend. Wie is werkelijk de auteur van een film? Is ’t de scenarioschrijver, die de karakters, de thema’s, de plot en de fictieve wereld neerlegt? Of is ’t de regisseur die leven blaast — en belangrijker nog, een cinematografische vorm geeft — aan het voorstel op papier? Scenarist Olson haalt in ’t bijzonder zijn gram. In bijna elke recensie van a history of violence werden twee memorabele seksscènes aan de regisseur toegeschreven. Olson wil de wereld graag laten weten, dat Cronenberg weliswaar met de inhoud kwam, maar dat hij het was, de schrijver, die de scènes woord voor woord bedacht. En hoewel hij groot respect heeft voor Cronenberg, wenst Olson te worden beschouwd als een belangrijke ‘schepper’ van de film.
Stevens vuurt terug met een vlekkeloos cinefiel voorbeeld. De openingsscène van Hou Hsiao-hsiens café lumière (2003) is zo rijk en complex qua beelden en geluiden, gebaren en ruimten, licht en ritme, dat het nooit in zijn geheel ‘voorzien’ kon zijn, of beschreven in een script. Stevens noemt niet Hou’s naaste scenariomedewerker, de gevierde Taiwanese romanschrijver Chu Tien-wen, maar hij heeft een punt. Echter, Olson en zijn kameraden uit Los Angeles gaan in de razende aanval: het is de fantasie van een criticus! Auteurs-nonsens die alleen kan worden geloofd door intellectuelen die nooit een film hebben gemaakt! Geef de grootste regisseurs ter wereld een blanco vel papier, en laten we eens kijken hoe uitmuntend ze dan zijn!
Zoals Steven Maras in zijn nog te verschijnen boek over scenarioschrijven argumenteert, berust deze woede op het idee dat de schrijver de werkelijke schepper is en dat het script als een architectonische blauwdruk werkt. De regisseur is slechts de persoon die het script ‘uitvoert’, of het huis volgens eerdere beschrijvingen bouwt. Wat het regisseurschap (‘auteurism’) in zijn meest verlichte vorm behelst is niet de goddelijke plek van de regisseur op de set, maar het ‘holistische’, geïntegreerde, organische ontwerp van een film, van het eerste idee tot de postproductie. Hou leidt dit proces vanaf het begin; terwijl Cronenberg zijn visie oplegt aan projecten die hij niet altijd initieert. Maar cinema is het weefsel van veel verschillende ‘schrijfsels’, van het geschrevene tot het filmische — niet het primaat van de een ten opzichte van alle anderen.

Adrian Martin | vertaling Belinda van de Graaf

Geschreven door