World Wide Angle – 23 mei 2016

No Country for Old Men
De Australische filmcriticus Adrian Martin schuimt voor de Filmkrant het wereldwijde web af. Als correspondent becommentarieert hij opvallende discussies en tendensen rond films en filmmakers, in webzines, weblogs etc. Aflevering 9: ‘Superslechte criticus’.
Twintig jaar geleden — in de kolommen van Film Comment en andere publicaties — genoot ik van de scherpe aanvallen van de Amerikaanse filmcriticus Armond White op de groeiende trend van het ’thumbs up-thumbs down’-recenseren, en zijn uitstekende lijstjes van alle moedige, kleine films die door de heersende Amerikaanse cultuur over het hoofd werden gezien (twee decennia geleden bevatte dat lijstje het Belgische crazy love en het Australische dogs in space).
Maar tegenwoordig heeft White — hoofdzakelijk in de kolommen van de New York Press — te maken met de problemen van iedere zogenaamde non-conformist die zijn provocerende bommen vanuit de marge van de cultuur wierp, en die zich nu in het centrum bevindt. White gaat nog steeds trots in de aanval: maar wie is precies de vijand? En nu hij het fort van de populaire filmkritiek heeft bestormd, kan hij de alternatieve kritiek leveren waar hij eens toe opriep?
Op 23 april publiceerde White een meer dan 3000 woorden tellend opiniestuk getiteld ‘What we don’t talk about when we talk about movies’ (nypress.com/21/17/news&columns/feature3.cfm). Het bood een samenvatting van White’s pittige opinies en zijn opwindende redekunstige methoden. De internetreactie was bliksemsnel en omvangrijk, zowel vóór als tégen (zie de discussie op Glenn Kenny’s ‘Premiere’ blog, glennkenny.premiere.com/blog/2008/04/white-noise.html).
Op het gebied van de filmkritiek is White tegen iedereen: recensenten, bloggers, cinefielen. Volgens White zijn ze niet zomaar kortzichtig, maar ‘opzettelijk blind’ voor de waarheid op het doek en in de wereld, vanwege een ideologische inslag, of de wanhopige behoefte om de realiteit te ontvluchten. Maar wat is die waarheid, die realiteit? In zijn essay biedt White spontaan ’tien actuele misvattingen in de filmcultuur’ variërend van ‘Gus van Sant is de nieuwe Visconti terwijl hij eigenlijk de nieuwe Fagin is, een kunstzinnige slimmerik’ tot ‘Alleen non-pop Aziatische cinema van J-horror tot Hou Hsiao-hsien telt, terwijl Chen Kaige, Zhang Yimou en Stephen Chow worden afgewezen’.
Die lijst is Armond White in een notendop: het zijn allemaal dubieuze en/of agressieve beweringen (alleen non-pop Aziatische cinema wordt omarmd?, Gus van Sant is een bedrieger?). Er is geen argument, geen ontwikkeling, geen diepte in zijn schrijven — om de simpele reden dat White altijd aan de oppervlakte van ideeën danst, een polemisch ‘bewegend doel’. Zijn modus operandi is verwarring, zoals in deze beschrijving van Apichatpong Weerasethakul: alle critici (behalve White) negeren klaarblijkelijk de ‘fundamentele begrippen’, de feiten van zijn Aziatische afkomst, zijn seksuele vogelvrijverklaring en zijn toevlucht tot artistieke en intellectuele arrogantie waardoor sociale categorisering onmogelijk is. Is hij dus vóór of tégen de filmmaker? Wie weet?
White’s grillige manoeuvres zijn deels het resultaat van zijn intrigerende politieke profiel: hij is tegelijkertijd progressief (zwart, homoseksueel, een supporter van edgy popcultuur) en een ‘post-11 september’ conservatief, die zijn vijanden gebrek aan religieuze educatie verwijt, of ‘automatisch liberalisme’. En als een criticus die hevig beïnvloed is door Pauline Kael, zit hij gevangen tussen de verheerlijking van cinema als kunst en de overidentificatie met de veronderstelde smaak van ‘de mensen’. Precies zoals Richard Corliss van Time (‘Do film critics know anything?’, time.com) die vindt dat no country for old men getuigt van een ‘elitaire’ smaak! Dit zijn inderdaad vreemde tijden, als White de afwezigheid van ‘populaire hits’ op de eindejaarslijstjes van critici interpreteert als het ultieme ‘bewijs’ dat ze ‘hebben gefaald om het bioscooppubliek in welke richting dan ook te bewegen’…
Adrian Martin | vertaling Belinda van de Graaf