Lodewijk Crijns over Jezus is een Palestijn

Spirituele extase door middel van piercing

Met zijn fake-documentaires Kutzooi en Lap rouge ontpopte Lodewijk Crijns zich tot lieveling van de Nederlandse filmwereld. De verwachtingen voor zijn eerste echte speelfilm Jezus is een Palestijn zijn dan ook hoog gespannen. Ook bij Crijns: “Kutzooi en Lap rouge waren toevalstreffers, gebaseerd op een goed idee. Jezus is een Palestijn is wat ik echt waard ben.”

“Iedereen die niet gelovig is maar toch waarde hecht aan het jaar 2000 is een flapdrol. Die hele millenniumwisseling is een christelijk evenement. De jaartelling start immers bij de geboorte van Jezus Christus. Het hele tijdsrekenschema hebben we overgeleverd gekregen van de Romeinen, het volk dat hem heeft gekruisigd.” Regisseur Lodewijk Crijns (Eindhoven, 1970) zegt zelf niet gelovig te zijn en vindt de ophef over het naderend jaar 2000 maar “bullshit over ronde getallen”.

Toch spelen de millenniumwende en spiritualiteit een grote rol in zijn eerste lange speelfilm Jezus is een Palestijn, die op 29 januari tijdens het Filmfestival Rotterdam in première gaat. Crijns schreef het script voor de film namelijk in het kader van Route 2000, het low-budget filmproject dat jonge filmmakers die aanspraak wilden maken op negen ton financiële ondersteuning, als enige criterium voorhield dat het een verhaal moest zijn over het jaar 2000. “Na lang nadenken realiseerde ik me dat zo’n film over maar één ding kon gaan, namelijk de Here Jezus”, zegt Crijns. “Er zijn nogal wat religieuze sekten die denken dat we in 2000 de wedergeboorte van de Messias zullen meemaken. Dit zogeheten millennarisme kent allerlei extreme uitwassen zoals de sekte van David Koresh in Waco en de Japanse groep die gifgasaanvallen op de metro van Tokio uitvoerde. Zij koppelen de komst van de Messias in 2000 aan de ondergang van de wereld. Ik wilde met deze film een parodie maken op het spiritualisme in het algemeen en het millennarisme in het bijzonder.”

Lodewijk Crijns (foto: André Bakker)

Bitter en melig
De hoofdpersoon in Jezus is een Palestijn, de 25-jarige Ramses (cabaretier Hans Teeuwen), is net als de door Crijns beschreven sekteleden volledig in de ban van religie. Hij verblijft in de Limburgse landbouwcommune van de doorgeslagen Indonesische Kahn-Goeroe, die spirituele extase door middel van piercing predikt. Als Ramses naar Amsterdam vertrekt om zijn stervende vader te bezoeken en bij zijn zus Natasja (Kim van Kooten) in huis logeert, wordt hij verliefd op haar huisgenote Lonneke (debutante Dijn Blom). Verscheurd door de keuze tussen het celibataire bestaan in de commune en een relatie met Lonneke, wendt Ramses zich tot een Palestijn die de wedergeboorte van Jezus in de Amsterdamse Bijlmer voorspelt.

“Je kunt een film over religie op twee manieren maken”, aldus Crijns. “De eerste manier is een film waarin iemand kracht ontleent aan een goede god of godsdienst. Dat is de soort films die de EO uitzendt. In de tweede soort film moet iemand gered worden uit de klauwen van een slechte godsdienst of sekte. Lonneke zou bijvoorbeeld met haar liefde Ramses uit zijn sekte kunnen redden. Maar zo gaat het in het echt ook niet. Zo’n sekte is bovendien misschien niet perfect maar het is waarschijnlijk wel de enige plek waar drop outs als Ramses een menswaardig bestaan kunnen opbouwen. Ik ben dan ook niet tegen het sociale aspect van sekten en godsdiensten maar tegen het blinde religieuze geloof.”

In zijn speelfilmdebuut parodieert Crijns niet alleen de hang naar spiritualisme die het einde van de twintigste eeuw tekent, maar laat hij ook zijn licht schijnen over actuele thema’s als euthanasie, zelfverminking en incest. “Ik wilde kijken hoeveel verschillende verhaallijnen je in één film kan proppen”, verklaart Crijns deze veelheid aan thema’s. “Ik moet zeggen dat ik met dat experiment flink tegen een muur ben aangelopen. De verschillende verhaallijnen zitten elkaar eigenlijk in de weg. Het verhaal over de relatie tussen Lonneke en Ramses is heel bitter en een beetje naar, terwijl de verhalen over Ramses’ zieke vader en die Palestijnse profeet een stuk meliger zijn. De scènes met de sekteleden zijn absoluut niet serieus te nemen. De film schommelt heen en weer tussen komisch en zeer serieus, zowel qua stijl als qua onderwerpen. Ik heb geprobeerd er een geheel van te maken door de verschillende verhalen af te wisselen. Of deze mengstijl succesvol is moeten de critici maar bepalen.”

Een stap verder
Crijns denkt dat Jezus is een Palestijn nooit een publieksfilm kan zijn. “Ik wil best een publieksfilm maken maar het lukt me gewoonweg niet”, zegt hij. “Mijn films moeten slecht aflopen. De hoofdpersoon moet een soort nerd zijn. Ik verdom het ook om drama te ontlenen aan een hoop pistolen en geweren of alleen maar gespierde jongens te casten zodat de film een hoop jonge meisjes naar de bioscoop trekt. Ik wil het allemaal net iets anders doen.”

Het recept voor die “net iets andere manier van filmmaken” is volgens de jonge regisseur betrekkelijk simpel. Crijns: “Je moet altijd proberen het maximale te bereiken binnen het kader waarin je je bevindt. Mijn eerste film Kutzooi was een verrassende film binnen het filmacademiecircuit, niet een poging het werk van Bertolucci voort te zetten. Voor deze film heb ik gekeken naar wat regisseurs van mijn leeftijd en kaliber met ruwweg dezelfde financiële middelen hebben gedaan en heb ik geprobeerd dat een stap verder te brengen.”

Crijns is zich er zeer van bewust dat het overdrijvende karakter van een overtreffende trap het gevaar in zich draagt over de grens van de goede smaak en de tolerantie van het publiek heen te gaan. Hij geeft een voorbeeld: “In Blue Movie komt een scène voor waarin Carry Tefsen wordt gepenetreerd maar je dat niet echt in beeld krijgt. Het is wel bekend dat het publiek het bloot in Nederlandse films ondertussen beu is. Zo’n scène moet je nu dus óf niet doen óf hem een stap verder nemen. Vanaf het begin heb ik gezworen dat ik een zichtbare penetratie in mijn film zou hebben. Iedereen was tegen en alleen producent Martin Lagestee moedigde me aan het wel te doen. Uiteindelijk is die scène in de film terecht gekomen en op een manier die volgens mij verrassend is.”

Ook in zijn keuze van acteurs kan Crijns niet een voorkeur voor het ongewone worden ontzegd. De hoofdpersonen uit zijn eerdere films Kutzooi en Lap rouge waren geen professionals en voldeden niet aan de gangbare schoonheidsnormen. Voor Jezus is een Palestijn liet de filmmaker een waar leger aan personen met lichamelijke afwijkingen opdraven. “Ik heb een bijna perverse interesse voor lichamelijke extremiteiten”, geeft hij toe. “Ik vindt het fascinerend hoe vlees kan balanceren op de scheidslijn tussen aantrekkelijkheid en afstotelijkheid. Daarmee wil ik helemaal niet zeggen dat ik me afzet tegen klassieke schoonheid. Integendeel. Barbies en Action Men zijn de mooiste vrouwen en mannen die er zijn. Het is alleen een feit dat lichamelijke schoonheid in films pas interessant is als het wordt gecombineerd met andere extremen.”

Grootste licht
Hoewel Jezus is een Palestijn door velen vergeleken zal worden met Crijns’ eerste, succesvolle films Kutzooi en Lap rouge, ziet de regisseur zelf meer verschillen dan overeenkomsten tussen zijn veelgeprezen ‘mockumentaries’ en zijn speelfilmdebuut. Crijns: “De documentairestijl van die eerste twee films was bijzonder krachtig. In een speelfilm ben je gedwongen heel stijlvast te zijn of heel veel spektakel te brengen om diezelfde kracht te creëren. Daar staat wel tegenover dat dit een fantasieverhaal is en ik geen enkel shot hoef te verantwoorden. Bij een fake-documentaire moet steeds aannemelijk worden gemaakt waarom de camera erbij is. Dat was ook de reden waarom er bijvoorbeeld geen seksscènes in voorkwamen.”

“Ook het technische geëxperimenteer dat een grote rol speelde in mijn vorige films heb ik nu achterwege gelaten. Dit keer geen grofkorrelige zwart-wit beelden of een schokkerige camera op de schouder maar gewoon alles filmen met een vaste camera. Ik vond dat ik eindelijk eens moest leren hoe het nu echt moet. Ik moet zeggen dat ik aan de nauwkeurigheid van deze manier van werken een gevoel van degelijkheid en tevredenheid heb overgehouden. Frustrerend is echter dat het allemaal zo tergend langzaam gaat. Een ander probleem is dat het beeld snel heel stijf wordt. Door de acteurs op schijnbaar onlogische momenten te laten bewegen en in de montage beelden af te wisselen heb ik geprobeerd er wat meer beweging in te krijgen. Toch blijft het moeilijk om van een onderwerp als spiritualiteit een visueel flitsende film te maken. Daarom wil ik in mijn volgende film zoveel mogelijk lawaai en beweging hebben. Dat zal een Hollandse western worden over de voetbalrellen bij Beverwijk. Het is de bedoeling dat er zoveel mogelijk kapot gaat; het moet de meest vandalistische Nederlandse film aller tijden worden.”

Hoewel hij al uitkijkt naar zijn volgende project, is Crijns wel degelijk zenuwachtig over het onthaal dat Jezus is een Palestijn eind januari in Rotterdam ten deel zal vallen. “Kutzooi en Lap rouge waren toevalstreffers gebaseerd op één goed idee, namelijk dat van de fake-documentaire”, zegt Crijns, die zijn eerdere succes het liefst zoveel mogelijk wil relativeren. “Ik had even het ei van Columbus in m’n hand en dat heeft me enorm veel geld en publiciteit opgeleverd. Hans Beerekamp noemde me het grootste licht onder de jonge Nederlandse filmmakers, maar ik geloof niets van al die lofprijzingen. Pas als deze film langer dan vijf weken draait en de critici nog steeds volhouden dat ik talent heb, geloof ik het. Want deze film is wat ik echt waard ben. Beter dan dit kan ik het op het moment niet.”