J’accuse

Antisemiet en held

Kunnen we Polanski’s J’accuse los zien van de controverse rond de maker? Ja dat kan. Wie dat doet, ziet een degelijk historisch drama over de Dreyfus-affaire.

Hoe moeten we omgaan met het werk van sekscriminelen in de filmwereld? Dat onderwerp heeft de aandacht in de Filmkrant, maar niet hier. Hier doen we net of we niet weten wie de maker van J’accuse is. Ja, dat kan. Dat Polanski in een interview over J’accuse de controverse over hem vergeleek met de Dreyfus-affaire (“Ik herken dezelfde vastberadenheid om de feiten te ontkennen en mij te veroordelen voor dingen die ik niet heb gedaan”) laten we hier dus rusten. Het gaat om de film. Daarin draait het om twee zaken: antisemitisme als een bijtend virus en het verzet ertegen van een enkeling.

De historische feiten. In 1894 wordt de Franse officier Alfred Dreyfus gearresteerd op verdenking van spionage voor de Duitsers en veroordeeld tot levenslange verbanning naar Duivelseiland, het piepkleine eilandje (14 hectare) voor de kust van Frans-Guyana. Dreyfus is onschuldig. Er is wel een spion, maar die leidde met een vals document de aandacht af naar Dreyfus. Als duidelijk is dat de Joodse officier onschuldig is, blijft de legertop, bang voor gezichtsverlies, tegen beter weten in vasthouden aan zijn schuld. Als het nieuwe hoofd van de Franse militaire inlichtingendienst, Georges Picquart, de waarheid ontdekt en bij de legertop aandringt op een nieuw proces, wordt hij ontslagen en belandt hij zelfs in de gevangenis. De gebeurtenissen wekken de woede van Émile Zola. Hij schrijft in 1898 zijn beroemde open brief ‘J’accuse’. Daarin neemt hij het op voor Dreyfus en Picquart en beschuldigt hij de legertop van antisemitisme. Zola wordt aangeklaagd voor smaad, vlucht op tijd naar Engeland, maar door zijn open brief vallen bij veel mensen de schellen van de ogen. Het leidt in 1899 tot een nieuw proces, waarin Dreyfus alsnog tot tien jaar wordt veroordeeld. Kort erna krijgt hij gratie, waarna hij in 1903 volledig wordt gerehabiliteerd.

Het op Robert Harris’ roman An Officer and a Spy gebaseerde J’accuse onderscheidt zich van andere Dreyfus-films door naar de affaire te kijken vanuit het perspectief van Picquart. Dramatisch een interessante keuze, omdat het hoofd van de inlichtingendienst een antisemiet is die het niet zozeer opneemt voor Dreyfus, maar vooral wil dat de waarheid recht wordt gedaan. Antisemitisme is wijd verbreid in de jaren 1890 in Frankrijk, zeker in militaire kringen. Joden worden gezien als onbetrouwbaar en onvaderlandslievend: ze zijn de moordenaars van Jezus, verbergen hun bedoelingen en zijn geldbeluste parasieten. Ook Picquart is doordrenkt van dit denken. Hij gelooft aanvankelijk blind in de schuld van Dreyfus en meent dat met zijn veroordeling het Franse leger verlost is van de pest, maar hij heeft ook een heilig geloof in de rechtspraak. Die moet gebaseerd zijn op overtuigende bewijzen, ook in het geval van joden. Als hij ontdekt dat de zaak tegen Dreyfus een stinkende beerput is, rust hij niet voor hij geleegd is.

Picquart is de held in J’accuse, want met zijn volhardende strijd voor rechtvaardigheid zet hij zijn militaire loopbaan op het spel. De boodschap van de film is dat de wereld meer mensen als hij kan gebruiken, mensen voor wie rechtvaardigheid boven alles gaat en die zich niet laten ringeloren door hun superieuren. In Piquarts woorden: “Ik geloofde dat ik onze (militaire) eer anders kon dienen dan door blinde gehoorzaamheid, namelijk door waarheid en gerechtigheid.” Maar de film, die de Dreyfus-affaire niet meeslepend, maar historisch degelijk opdient, gaat vooral over het gif van het antisemitisme. We horen iemand zeggen dat in geval van oorlog honderdduizend vreemdelingen – lees: joden – Frankrijk uitgezet zullen worden. Ook zien we een op hol geslagen, ‘dood aan de joden’-schreeuwende meute een stapel kranten in brand steken waarin Zola’s ‘J’accuse’ staat afgedrukt.

Hitler hoefde het antisemitisme echt niet zelf uit te vinden.