Heddy Honigmann over Buddy

‘Sluwe mensen kan ik niet filmen’

In Buddy onderzoekt Heddy Honigmann de hechte band tussen geleidehonden en de mensen die hun hulp nodig hebben. De een raakte langzaam zijn zicht kwijt, de ander is geveld door de gruwelijkheden die hij als militair zag. De honden zijn vrienden geworden, iemand heeft het over liefde. Honigmann kijkt, luistert en vraagt zoals we van haar gewend zijn: gravend maar zonder te wroeten, scherp maar met respect.

Heddy Honigmann

Die hond komt steeds terug, zegt een moeder in Buddy over de hond die haar zoon Zeb helpt. Zeb heeft last van een vorm van autisme, kan daardoor de snelheid van normale interacties tussen leeftijdsgenootjes niet bijbenen en is daarom vaak thuis. Soms lukt het mij ook even niet meer, zegt z’n moeder eerlijk. “Het mooie van die hond is dat ze het nooit zat wordt, nooit moe is, altijd met hetzelfde enthousiasme bij Zeb terugkomt.”

In Buddy verzamelde Heddy Honigmann (1951) gesprekken over wat deze honden voor hun eigenaren betekenen. Hans, inmiddels gepensioneerd maar jarenlang als psycholoog werkzaam, begon alweer tientallen jaren geleden zijn zicht te verliezen. Trevor, een militair die in voormalig Joegoslavië gruwelijke dingen moest aanzien zonder in te mogen grijpen, is gesloopt door een posttraumatische stressstoornis. Aan zijn hond Mister vertelt hij dingen die niemand anders te horen krijgt. De hond is misschien de reden dat ze nog bij elkaar zijn, bekent zijn vrouw.

Honigmann laat zich als het even kan niet hinderen door haar MS. De maker van Crazy (1996), over de troost van muziek in conflictsituaties, en talloze andere documentaires over onder meer haar geboorteland Peru, is scherp en strijdlustig, zoals we haar al jaren kennen. Ook al beperkt de pijn soms haar bewegingsvrijheid. Met producent Pieter van Huystee werkt ze alweer aan een nieuwe documentaire.

Ik zag een mooi persoonlijk interview met u in de Volkskrant en het viel me op dat u op twee of drie momenten emotioneel werd toen u het over vroeger had. Bijvoorbeeld toen u over uw vader sprak. “Oh god, mijn vader ja.”

Dat u die emoties zo makkelijk terug kunt halen, dat u ze na al die tijd nog zo sterk voelt, dat u überhaupt sterk kunt voelen, is dat voor u belangrijk als documentairemaker? “Heel erg. Ik herinner me een gesprek met de jongen in Crazy die de val van Srebrenica had meegemaakt. Ik stond net zo dichtbij als wij hier nu met elkaar zitten en ik moest huilen door wat hij vertelde. Ik kon het niet stoppen. Hij praatte zo langzaam, elk detail moest genoemd worden. Ik zei: ‘Het is niet belangrijk wat daar en daar gebeurd is.’ Hij zei: ‘Dat is goed’, maar hij ging even langzaam door. Alsof hij het opnieuw moest beleven. Het deed mij ook pijn, wat hij vertelde. En dan hoop ik dat de persoon tegenover mij zich niet verbaast als ik huil. Hij deed dat helemaal niet. Ik geloof dat hij mijn tranen niet eens heeft gezien. Hij was terug in Joegoslavië, op weg naar Portocari, waar de fabriekshallen waren waar het hele dorp heen werd gebracht. Ik herinner me dat gesprek goed, omdat ik vrij lang bleef huilen. Het is een manier om solidair te zijn met iemands verhaal. Je moet alleen niet de kluts kwijtraken door die tranen. Je moet niet de flow van het interview missen.”

Het is toch heel natuurlijk als het gebeurt? Het versterkt de interactie. “Het kan de interactie versterken. Maar we waren op een soort hoogtepunt beland, vandaar die tranen, en het is belangrijk voor de film om dat vast te houden. Je kunt trouwens ook boos worden op iemand. Doe ik het nou zo slecht, denk ik dan, dat die persoon niet begrijpt wat ik vraag? Stel ik de vraag fout? Ben ik de weg kwijt?
“Meestal ben ik een goeie interviewer. Zoals met Trevor op het bankje in Buddy. We slenterden een beetje door dat park en gingen op een bankje zitten. Toen zag hij z’n hond lopen, Mister. Hij keek ernaar en ik dacht: die hond beschermt hem. Misschien is dit het moment om te vragen wat er met hem gebeurd is. Want daarover zweeg hij. Met z’n vrouw wilde hij er nooit over praten. Hij vertelt dan over wat ze hebben moeten aanschouwen als militairen terwijl ze niks mochten doen: vrouwen werden voor hun ogen verkracht, mannen werden vermoord en opengereten. Hij kijkt om zich heen en zegt: ‘De herfst is anders voor mij.’ Dan valt er een pauze en vraag ik of hij het wel aan Mister vertelt. Ja, zegt hij. ‘Want Mister vertelt niks verder.’ Die vraag dan stellen, dat ben ik. Dat is voor mij typisch Heddy.”

U krijgt veel uit mensen. Maar u hebt ook een soort beleefdheid, u voelt aan tot waar u kunt gaan. Hans, de psycholoog, wilde niet dat u filmde dat zijn honds een laatste spuitje krijgt. “Die hond is een mens voor hem. Een geliefde. Als hij niet wil dat we de dood van zijn geliefde filmen dan doen we dat niet. We zijn ook een beetje laat geweest met die vraag en dat komt door een zekere schroom. Ook van de researcher, Monique Lesterhuis, die echt van de mensen houdt die ze researcht. Dat zie je niet vaak. Meestal denken makers dat mensen een rol dienen te spelen in een film. Voor ons dient niks. Het zijn onze vrienden. Of onze vijanden. Hopelijk onze vrienden.
“Ik zeg dit ook altijd aan jonge makers: casting is bij documentaire net zo belangrijk als bij speelfilm. Je moet een unieke persoon zien te vinden. Soms moet je iemand drie keer ontmoeten voor je ziet dat het de juiste is. En soms is het bam! Twee, drie woorden uitgewisseld en je weet dat je iemand wilt filmen. Het is echt noodzakelijk dat je een paar pilaren hebt in je film die je het gevoel geven dat de film niet kapot kan als die erin zitten. Dat noem ik casting.”

Wat is dan bam!? “Toen we El olvido (2008) maakten, had ik gehoord dat er een winkel in het centrum van Lima was die ‘La clinica de las maletas’ heette. De tassenkliniek. Fantastische naam vond ik dat. Die winkel moest ik vinden. Lopend aan de arm van een vriendin zochten we een hele tijd en eindelijk zagen we ‘m: de tassenkliniek. En toevallig was het het beeld precies zoals het in de film zit: de eigenaar stond buiten een beetje rond te kijken. En die meneer was zo mooi, hij had zo’n prachtig Indiaans gezicht. We gingen naar binnen en ik zei dat we lang gezocht hadden en dat we het zo’n mooie naam vonden. Waarom kliniek? En hij vertelde dat hij geen geld meer had om leer te kopen en tassen te maken. Hij kon ze alleen nog maar repareren. Buiten was het al bijna liefde. Maar binnen, toen we zijn stem hoorden en dan dat prachtige gezicht: dat was bam! Achterin de winkel stonden een ouwe Singer naaimachine en een bankje met zijn spullen. En ik dacht: ja, hier wil ik terugkomen.”

Het is van een ontwapenend soort eerlijkheid als hij zegt dat hij alleen nog maar kan repareren. Het heeft iets tragisch. “Precies. Het heeft iets tragisch. Hij bleef ook eerlijk tijdens het hele gesprek.”

Bij de mensen in Buddy is dat moeilijker in te schatten, niet? Je weet van Trevor niet of hij eerlijk zal zijn want het punt is juist dat hij niet naar binnen laat kijken. Hoe cast je dan? “Trevor en ik, dat was klik. We gingen op de eerste dag met hem een wandeling filmen. En hij wist dat we die avond een nachtcamera in z’n slaapkamer zouden installeren om hem de hele nacht te kunnen observeren. Want hij heeft last van nachtmerries. Onderweg legde hij zijn arm op de mijne en zei: ‘Heddy, vanavond neem ik mijn slaappil niet, dan gebeurt er misschien iets.’ Jeetje, zei ik, doe je dat voor mij? Ja. Waarom? Hij zei: ‘Ik denk dat je eerlijk bent met je film, dus ik wil je het beste geven.’ Aan Trevor zagen we die nacht niet veel, maar er is wel iets gebeurd, want je ziet dat de hond wakker wordt en naar Trevor gaat kijken. Het was niet de nachtmerrie die we natuurlijk allemaal wilden, want op dat moment ben je echt een wrede filmmaker, en dat begreep Trevor toen hij zei dat hij geen pil zou nemen. Ik wil maar zeggen: met Trevor was er een groot vertrouwen. Nu nog steeds. We bellen mekaar.”

Ze delen een soort eerlijkheid. Zou u ook sluwe mensen kunnen filmen? “Nee. Bij O amor natural (1996) liet ik mensen in Rio gedichten lezen van de Braziliaanse dichter Carlos Drummond De Andrade. Ik zei: ‘Kies een gedicht dat je mooi of interessant of geil of whatever vindt. Lees het voor en daarna zien we wel.’ Deze man koos een gedicht, dat trouwens al heel mooi door een vrouw was voorgelezen, en dat ging over pijpen, om het brutaal te zeggen. In het gedicht gaat het over ‘het lid verlengen’ en zo. Het is niet ranzig. Dat was trouwens de angst van De Andrade: dat de mensen het verschil niet meer zouden zien tussen pornografie en poëzie. Daarom wilde hij het boek niet tijdens zijn leven gepubliceerd hebben.
“Maar die man dus, die las dat gedicht en na het lezen zei hij: ‘volgens mij vind jij het heerlijk om te pijpen.’ Ik zei: ‘Gelukkig stel ik de vragen en niet jij.’ En toen vond ik ‘m niet leuk meer. Ik zei tegen mijn producent Pieter van Huystee, toen we daarna ergens iets gingen drinken, dat ik geen nare mensen kan filmen. Het lukt me niet. Dat is jammer, zei hij. Je zou het moeten kunnen. Waarom vroeg ik. Want er zijn toch genoeg andere mensen die dat kunnen?”

Had hij een antwoord? “Nee. Oh ja, zijn antwoord was dat ik het beter zou doen.”

Ik herken het. Ik heb vrienden die niets naars om zich heen willen hebben. Geen nare mensen, niet het dagelijkse nieuws. Te negatief allemaal. “Dat gaat me te ver. Ik wil geen journaal missen. Ik kijk naar alles, ook al is het van een grote treurigheid.”

Was u niet gefascineerd door dat zesde zintuig van die honden? “Heel erg. Ik zag het hier in huis toen Annabel kwam eten, het meisje dat in Buddy het metalconcert bezoekt. Ze heeft last van allerlei dingen, epilepsie, allergieën. Ik ging pasta maken. Op een gegeven moment werd de hond een beetje onrustig. En de verzorger/vriendin van Annabel, tevens fysiotherapeute, vroeg haar of het ging. Als het niet ging dan praatte ze ook niet dus we kregen niet echt antwoord. Het gesprek ging door en die vriendin vroeg: heb je de kracht om naar de auto te gaan. Ik zei: ‘Laat haar hier op de bank gaan liggen.’ Op dat moment komt die hond onder de tafel voor me staan en kijkt me recht in de ogen. Wat is er nou, dacht ik. We gingen door met praten en de vrouw vroeg het na een tijdje nog een keer: ‘Zullen we naar de auto gaan?’ Ik zei weer: ‘Ga liever op de bank liggen.’ En bij het woord bank kwam de hond weer bij me staan en keek me weer recht aan. Het punt is: hij wist dat Annabel een epileptische aanval ging krijgen en dat ze niet naar de auto moest gaan. Dus hij zei eigenlijk tegen mij: ‘Laat haar hier op de bank blijven, laat haar niet naar de auto gaan.’ Die blik vergeet ik nooit.”