Politieke films zegevieren in Berlijn
Met Gouden en Zilveren Beren voor de meest politieke films uit de competitie, kan Berlinale festivaldirecteur Dieter Koslick tevreden zijn. Voor het eerst sinds lang was de Berlinale daadwerkelijk het festival zoals hij het graag ziet: politiek en geëngageerd. Behalve dan dat de glamour en de oude meesters, zijn andere troetelbeertjes, het lieten afweten.
Dat Jafar Panahi met een prijs naar huis zou gaan was eigenlijk geen verrassing. Het Filmfestival Berlijn is al solidair met de Iraanse regisseur sinds hij in 2010 een reis- en filmverbod kreeg opgelegd. De nieuwe burgemeester van Berlijn Michael Müller zei het nog op de openingsavond: ook als politicus zal hij Dieter Kosslick blijven steunen in zijn streven om elke nieuwe film van Panahi op het festival te vertonen tot hij zelf in staat zal zijn de première bij te wonen.
Zaterdagavond was het Panahi’s nichtje Hana Saeidi die voor haar oom de Gouden Beer in ontvangst nam. Hoe zij daarvoor toestemming heeft gekregen en hoe Taxi ditmaal het land is uit gesmokkeld zijn stof voor speculatie; een vorige film werd op een USB-stick in een taart verstopt.
Gelukkig was de film ook zonder deze omstandigheden gewoon de beste film uit de competitie: een film zoals film moet zijn, vol inleving, engagement, verrassing en verwondering, die tot slot ook over zichzelf provocerende vragen stelt. In Taxi speelt Panahi zichzelf als taxichauffeur die diverse passagiers door Teheran vervoert, waarbij de gesprekken toevallig of niet steeds op zaken als islam, de sharia, vrijheid van meningsuiting en filmmaken terechtkomen. Zijn nichtje Hana speelt in die gesprekken een belangrijke rol. Nadat hij haar bijna vergeten is van school te halen (een referentie aan zijn eerdere film De spiegel, zoals de film vol zit met verwijzingen naar zijn eigen werk), vertelt zij hem over haar schoolproject waarvoor zij een ‘distribueerbare film’ moet maken en zij dus alle gelegenheid hebben om over het begrip ‘distribueerbaar’ te praten.
De film zelf is ontspannen en grappig, regelmatig zie je Panahi van achter het stuur geamuseerd naar zijn gesprekspartners kijken, alsof hij echt plezier heeft gehad in het ensceneren van deze semi-documentaire situaties. Taxi is in ieder geval een stuk minder depressief dan de films die hij direct na zijn filmverbod maakte: This Is Not a Film (2011) en Closed Curtain (2013). Feitelijk is het trouwens nog steeds ‘geen film’: de film wordt zogenaamd opgenomen met een bewakingscamera in de auto en ‘live gestreamd’. Dat roept ook allerlei interessante vragen op over wat film eigenlijk is ten tijdens van digitalisering en live streaming die voorbijgaan aan de persoonlijke situatie van Panahi zelf. Volgens juryvoorzitter Darren Aronofsky: “Een liefdesbrief aan de cinema.”
Ook de andere prijzen waren min of meer te voorspellen. Behalve misschien dat het er zo veel waren, wat toch nog op een verdeelde jury kan duiden. De Zilveren Beer annex Grote Juryprijs ging naar El club van Chileen Pablo Larraín (Tony Manero, NO), die na een trilogie over de dictatuur in zijn land, nu het gesloten systeem van de katholieke kerk onder de loep neemt. Zijn film infiltreert in het leven in een soort safe house aan de Chileense kust waar een aantal in ongenade gevallen priesters tot in de eeuwigheid hun dagen slijt. Een gevangenis met open deuren. Als ze zich aan de tucht van de kerk onttrekken, dan zullen ze zich aan de wereldse wetten moeten overgeven. Het perverse van de hele situatie is dat zowel de delinquente priesters als hun biechtvader niet geloven dat het wereldse systeem echt genade zal bieden, dus blijven ze gevangen in de kerk, in een systeem dat hen uitsluit en chanteert. Het ligt voor de hand om ook deze film weer als een commentaar op de politieke situatie van Chili te zien, maar Larraín was daags na de première nogal duidelijk: “Dit onderwerp is op zich al gecompliceerd genoeg.”
De Alfred Bauer-prijs voor films die nieuwe perspectieven openen, ging naar de Guatemalteekse film Ixcanul, over een jonge vrouw die aan de vloek van de vulkaan die haar dorp overschaduwt wil ontsnappen om een modern leven te gaan leiden.
De Zilveren Beer voor Beste Regie werd ex aequo uitgereikt aan Roemeen Radu Jude (Aferim!) en de Poolse Malgorzata Szumowska (Body), die beiden een geheel ander soort film maakten dan we van hen gewend zijn. Aferim! is een zwart-wit kostuumdrama, een Europese western over de grenzen van het negentiende-eeuwse feodale Europa, waarin twee mannen op zoek gaan naar een voortvluchtige zigeuner en zo langs verschillende culturen en religies reizen. Body is een vreemde zwarte komedie van de regisseuse van nogal zelfingenomen films als In the Name Of en Elles. De titel Body dekt de lading: de film volgt een patholoog-anatoom, zijn anorectische dochter, haar therapeute die denkt met de doden te kunnen communiceren, en wie denkt dat het cirkeltje daarmee rond is, heeft het mis. Szumowska heeft wel degelijk een paar interessante overpeinzingen in petto over het menselijk lichaam in spirituele en materiële zin, alsof ze nu pas de conclusies uit haar vorige films kan trekken.
Twee andere interessante films uit de competitie moesten de prijs voor Beste Camera delen: het in één take opgenomen Victoria van de Duitse regisseur Sebastian Schipper, en de oer-Russische parabel Under Electric Clouds van Alexej German Jr. Acteurs Charlotte Rampling en Tom Courtenay werden bekroond voor hun rollen in het huwelijksdrama 45 Years. De prijs voor Beste Scenario ging naar Patricio Guzmán voor zijn meditatieve documentaire El botón de nácar (The Pearl Button) over de slachtoffers van Pinochet, een interessant essay dat helaas topzwaar wordt door de ijdele voice-over van de regisseur zelf.
Ook de Nederlandse films elders in het festival werden opgemerkt: Zurich van Sacha Polak (Forum) werd bekroond met de CICAE-prijs van de Europese arthousebioscopen, Giovanni en het waterballet (Astrid Bussink) won de prijs voor Beste Korte Jeugdfilm. Prins (Sam de Jong) en Nena (Saskia Diesing) kregen speciale vermeldingen van de jeugdfilmjury’s.
Hoe graag Dieter Kosslick ook het meest politieke van de drie grote Europese filmfestivals Berlijn, Cannes en Venetië wil zijn, het valt nog te bezien in hoeverre hij dit jaar meer geluk dan wijsheid heeft gehad met zijn programmering. In Berlijn draait het niet alleen om politiek, voor de festivaleconomie met zijn sponsors zijn de sterren op de rode loper minstens even belangrijk, al lijkt het dit jaar niet echt zijn quotum aan Europese premières van de betere Hollywoodfilm te hebben binnengehaald. Films als Birdman, Jupiter Ascending en Inherent Vice gingen allemaal tijdens het festival in roulatie, zonder dat het zelfs maar lukte ze als speciale vertoning aan het festival te linken. Oude meesters Werner Herzog, Wim Wenders en Terrence Malick vielen allemaal door de mand met lege, decadente, navelstaarderige films. Alleen Peter Greenaway (helaas niet kunnen zien) kon met zijn Eisenstein in Guanajuato op een warme ontvangst rekenen.
Ondertussen had de Berlinale, die dit jaar vele verjaardagen vierde – de 65ste van het hoofdprogramma, de 45ste van het Forum, de 10de van het Forum Expanded – dit jaar ook zijn eerste Critics’ Week. Het Verband der deutschen Filmkritik organiseerde zeven avonden met film en debatten rondom thema’s als ‘controverse’, ‘status’, ‘provocatie’ en ‘genre’, die goed bezocht werden en duidelijk in de behoefte aan meer verdieping op filmfestivals voorzagen. Tegelijkertijd was het nog zoeken naar de vorm. Maar feit is dat met (The Return of the) Critics’ Choice op het IFFR en de Woche der Kritik parallel aan de Berlinale de filmkritiek zich weer roert in het debat rondom de rol van festivals op het gebied van film en filmvertoning. Dat kan alleen maar als een gunstige ontwikkeling worden gezien. Festivals zijn in transitie, het onhandig, kwetsbaar en nieuwsgierig zoeken naar nieuwe bestaansredenen hoort daarbij.