Géke Roelink over jubilerend Filmhuis Den Haag

'Als mensen een goede film zien en goede gesprekken hebben, gaan ze de volgende dag niet rellen'

Roots-festival Filmhuis Den Haag (voor en door Haagse filmmakers) in corona-tijd

Filmhuis Den Haag bestaat veertig jaar. Als cadeautje kreeg het pand van de gemeente Den Haag een grondige opknapbeurt. Hoog tijd voor een gesprek met Géke Roelink – tien jaar directeur van het filmhuis – over hoe Filmhuis Den Haag zich aanpast aan nieuwe tijden.

Je hebt pessimisten en je hebt Géke Roelink, die uitstraalt dat dat woord niet voorkomt in haar woordenboek. Haar optimistische visie op wat film kan bijdragen aan een meer harmonieuze samenleving is aanstekelijk, hoewel misschien iets te mooi om waar te zijn. Of is die constatering een voorbeeld van ingebakken journalistencynisme?

Daarover zo meer. Roelink wijst eerst op de grimmige ironie die het afgelopen half jaar een lange neus trok naar Filmhuis Den Haag. Ruim een half jaar geleden sloot het Filmhuis tijdelijk de deuren voor een renovatie, het jubileumcadeau van de gemeente. Dat was precies op het moment dat de bioscopen na de lockdown weer open mochten. Overal gingen filmtheaters open, maar Filmhuis Den Haag ging dicht. Een half jaar later is de renovatie klaar en kunnen de deuren van Filmhuis Den Haag weer wagenwijd open, maar kan dat door de avondlockdown alleen overdag. Roelink spreekt van de wet van Murphy.

Een groot jubileumfeest zit er niet in, maar wel is in het Filmhuis de tentoonstelling The Sound of Cinema te zien en te horen, een uitvoerige terugblik met films, muziek en platenhoezen op de ontwikkeling van geluid en muziek in de film (ook online te zien en te beluisteren).

Heibel
Voor iemand die meegesleurd is door de wet van Murphy, maakt Roelink een kwieke indruk. Ze is geen type dat bij de pakken neerzit. Tien jaar geleden maakte ze de overstap van Eye, waar ze hoofd presentatie was, naar Filmhuis Den Haag. Wat ze aantrof? “Een prachtig filmhuis in een prachtig pand van Herman Hertzberger met een klassieke filmtheaterprogrammering. Er waren premières, klassiekers en prachtige retrospectieven, die door het land rouleerden. Maar er waren een paar dingen die ik wilde veranderen. Het was de tijd van de digitalisering, zodat je zonder veel extra kosten films vaker kon vertonen. Tot dan toe gingen we pas aan het einde van de middag open, maar dat heb ik veranderd naar 9 uur ’s ochtends. Dat was toen best revolutionair. Want als je dat doet, moet je ook zorgen dat mensen kunnen ontbijten en lunchen. Het had dus allerlei logistieke consequenties.”

Een tweede verandering was dat Roelink het Filmhuis beter wilde inbedden in de stad. “Ik wil dat het uitstraalt dat het in Den Haag staat. Dat het met film onderwerpen agendeert die in Den Haag spelen. Het Filmhuis moet van de stad zijn. Daarom zoeken we samenwerking met allerlei groepen en gastprogrammeurs. Dat is niet altijd makkelijk, want Den Haag is een heel diverse stad. Je hebt het onderscheid tussen mensen op ‘het zand’ en op ‘het veen’ en die groepen gaan niet altijd goed samen.”

Dat klinkt tamelijk abstract, maar Roelink geeft een paar concrete voorbeelden van samenwerkingen. “We hebben de skaters op het plein tegenover ons [het Filmhuis zit aan het Spuiplein, JvdB] binnengehaald met skatefilms. Ook Hindoestanen in Den Haag haalden we binnen met een programma.”

Veel heibel vooraf gaf een programma over Anatolië waarmee het Filmhuis zicht richtte op de Koerdische en Turkse gemeenschap in Den Haag. “Vooraf was het allemaal heel heftig en zaten we als filmhuisje ineens in de reuring van mensen die pro- en anti-Erdogan waren. We stonden zelfs in een grote rechtse Turkse krant, die schreef dat Nederland een regisseur een visum had geweigerd. Het was onzin, maar tekenend voor de sfeer. De avond zelf verliep overigens in harmonie met goede gesprekken. Ik geloof heilig in praten. Als mensen ’s avonds een goede film zien en goede gesprekken hebben, gaan ze de volgende dag niet rellen. Misschien ben ik naïef, maar ik denk dat er een link bestaat tussen mooie dingen zien en begrip krijgen voor elkaar.”

Idealisme
Kort gezegd bestaan de activiteiten van het Filmhuis uit drie clusters, zegt Roelink. “Er is de klassieke filmhuisprogrammering van premières en klassiekers van films die – zeg maar – niet te zien zijn in Pathé. Van de jaarlijks ongeveer honderdveertig films die we vertonen, zijn er misschien zes ook in Pathé te zien. Het organiseren van retrospectieven hebben we losgelaten, omdat de publieksaantallen terugliepen en het realiseren kostbaar is. Ook is de noodzaak minder groot, omdat Eye die rol steeds meer op zich heeft genomen.”

Als tweede activiteit noemt Roelink educatie en talentontwikkeling. “We hebben dat uitgebouwd. Met Filmtheater Lux in Nijmegen hebben we ‘educatiehubs’ opgericht. Jaarlijks bezoeken twintigduizend scholieren het Filmhuis. Als derde cluster richten we ons onder de titel ‘Jouw stad’ op nieuw talent in de stad. We stimuleren nieuwe makers en vertonen hun films en die van gevestigde makers op ons jaarlijkse Roots Film Festival. Ook willen we een digitale scriptbank realiseren voor Haagse makers. Die kunnen er hun filmplannen uploaden en netwerken met anderen in de filmwereld.”

De rode draad in bijna alle activiteiten van het Filmhuis is niet alleen films kijken, maar ook, en misschien vooral, door middel van film met elkaar praten, zegt Roelink. Ze geeft een voorbeeld van hoe belangrijk dat is. “Een leerling uit de Schilderswijk had een behoorlijk radicaal-fundamentalistisch filmpje gemaakt. Iedereen in de stress, maar ik geloof – dat is mijn idealisme – dat je door met die jongen in gesprek te gaan misschien kunt voorkomen dat hij radicaliseert.”

Betekenisvol
Roelink ziet de toekomst van Filmhuis Den Haag rooskleurig in, niet in de laatste plaats doordat de gemeente het belang van het Filmhuis inziet. Jaarlijks ontvangt het één miljoen euro subsidie. De overige twee miljoen op de begroting haalt het Filmhuis uit de entreegelden van de ongeveer tweehonderdduizend filmbezoekers en de opbrengst van het café en restaurant. Roelink is tevreden over de balans tussen subsidie en eigen inkomsten, want daardoor kan het Filmhuis ook kleine kwetsbare films vertonen die geen massa’s mensen trekken. Zoals de films van distributeur Contact Film, die vorig jaar de handdoek in de ring gooide, omdat te weinig filmtheaters zijn films nog vertoonden. Filmhuis Den Haag heeft altijd alles van Contact Film vertoond, zegt Roelink niet zonder trots. “Mijn voorganger Rien Hagen zei ooit toen er bij een film van Fassbinder één bezoeker in de zaal zat: ‘Het is goed’. Die opmerking ben ik nooit vergeten.”

Roelink kent de verhalen van filmtheaters die door geldgebrek niet kunnen doen wat ze zouden moeten kunnen doen. “De obsessie van sommige beleidsmakers om alleen naar bezoekersaantallen te kijken is funest. Als je te weinig subsidie krijgt, kun je als filmtheater niet de dingen doen die betekenisvol zijn. Zoals honderd procent kunsteducatief zijn. Wij bereiken bijna alle scholieren in Den Haag. Als ze van school gaan, hebben ze minstens één keer een voet over de drempel bij ons gezet. Je wil ze het gevoel geven dat het ook hun Filmhuis is.”

Blackface
Films vertonen én met elkaar praten, is Roelinks devies. Het werk van sommige filmmakers zonder context of gesprek vertonen, kan wat haar betreft niet meer. Als voorbeeld noemt ze Bertolucci, wiens films ze na de onthulling over het misbruik van Maria Schneider in Last Tango in Paris niet zomaar meer wil vertonen. “We hebben er intern goede discussies over. Dat is het mooie hier, dat we dat soort gesprekken voortdurend voeren. Ik vind dat je Bertolucci alleen nog kunt vertonen met een debat erbij. Dat hebben we ook gedaan met de documentaire Sprekend Nederland, waarin John Appel allerlei mensen filmt die speeches houden. Er zit een speech in van een voorman van Pegida bij een demonstratie in Den Haag. Deze man voelde zich benadeeld door de film en na de vertoning hebben we hem in de zaal met Appel in gesprek laten gaan. Ik geloof in deze benadering.”

Sommige dingen moet je niet overigens helemaal niet meer willen laten zien, vindt Roelink. Ze geeft een voorbeeld. “Voor de tentoonstelling The Sound of Cinema waren we platenhoezen aan het selecteren en stuitten we op een lp-hoes met de blackface erop van Al Johnson. Cruciaal in de filmmuziekgeschiedenis, maar we hebben besloten om deze hoes niet te laten zien. Hannah Arendt, die ik enorm bewonder, is mijn leidraad: als iets bijdraagt aan harmonie of begrip in de samenleving kun je alles vertonen, maar als iets polariseert moet je het alleen doen in de context van een gesprek.”

Het vat Roelinks visie in een notendop samen: film moet een empathiemachine zijn. Illustratief is dat Filmhuis Den Haag niet Filmtheater Den Haag heet. “We hebben lang nagedacht of we ons Filmtheater moesten noemen, maar ik vind Filmhuis zo’n goed woord. Theater klinkt afstandelijker. Filmhuis Den Haag moet een thuis zijn.”