THE WIND THAT SHAKES THE BARLEY

De paradox van geweld

De Ierse onafhankelijkheidsstrijd is tegelijkertijd noodzakelijk en nodeloos gewelddadig in The wind that shakes the barley, terwijl niemand geweld goed kan hanteren, aldus Ken Loach.

Jongens ruilen hun hockeystick in voor geweren en even lijkt het alsof er niets veranderd is, maar zodra de hockeystick tot doden leidt wordt het bloedserieus. Ken Loach vertelt in het met een Gouden Palm bekroonde The wind that shakes the barley de vroegste geschiedenis van de Ierse onafhankelijkheidsstrijd, waarin in eerste instantie onhandige guerrilla’s het op moeten nemen tegen het ervaren Britse leger. De film begint in 1920 met een hurleywedstrijd — een ruigere vorm van hockey — in de groene Ierse heuvels. Hier kunnen de jonge honden zich ogenschijnlijk onbekommerd laten leiden door hun fanatisme. Maar dit is slechts schijn. Niet alleen is het onmogelijk om nog langer onbekommerd te zijn vanwege het Britse samenscholingsverbod dat hurley spelen illegaal maakt, maar ook door de willekeurige gewelddadige provocaties van het Britse leger die ook hun geliefden treffen.
In The wind that shakes the barley is er één partij ten alle tijden slecht, namelijk de Britten. Zelden is er een Brit die een fatsoenlijke dialoog voert met een Ier, het is enkel eenrichtingsverkeer. Soldaten schreeuwen, terwijl spuugflarden hun mond verlaten, ze tonen consequent hun diepe minachting voor de Ieren en maken gebruik van excessief geweld (inclusief martelingen). Dit gedrag kweekt opstandelingen, zo ook Damien O’Donnovan (Cilliam Murphy). Als arts is hij een uitzondering, het merendeel van de vrijheidsstrijders is arbeider, waaronder zijn broer Teddy.

Wilde bloem
Dat filmregisseurs zich bezighouden met geschieds(her)schrijving is niet nieuw, maar de laatste tijd wel in trek. Maar waar Aleksander Sokoerov bijvoorbeeld recentelijk nog in The sun (2005) het beeld van keizer Hirohito nuanceert, daar maakt Ken Loach een pamflet. The wind that shakes the barley is een aanklacht tegen Brits imperialisme, tegen een klassenmaatschappij en tegen geweld.
De film gebruikt alle cinematografische middelen strikt functioneel. Er is een verhaal dat verteld moet worden en dat is zo bruut en beklemmend dat beelden dit niet in de weg mogen zitten. Op de juiste momenten weet Loach de violen achterwege te laten en enkele scènes zijn ronduit meesterlijk. Wanneer opstandelingen een Brits konvooi in een hinderlaag hebben gelokt, gaat de natuur gewoon zijn gang. Het helmgras en de varens zijn een speelbal van de wind. Een verdwaalde wilde bloem ligt naast een dode kameraad. Dit is ook het moment dat de Ierse commandant zijn twijfelende strijders moet voorhouden dat ze het voor de goede zaak doen, want waarom moeten er anders mensen dood?
Loach bespreekt de paradox van geweld: het is even noodzakelijk als nodeloos. Daar komt bij dat geweld door geen enkele partij met mate te hanteren is. Het geweld in de film kent geen nuance, want het is of leven of dood. Hoewel de Britten over het algemeen als slecht worden afgeschilderd, is de film niet zwart-wit. Ook de vrijheidstrijders begeven zich in een moreel grijs gebied en verzanden in een onderlinge strijd om macht. Uiteindelijk komen de broers Teddy en Damien tegenover elkaar te staan, hun broederstrijd is representatief voor de Ierse interne twisten. Dat ook deze strijd met geweld gepaard gaat is cynisch: het zijn uiteindelijk medestanders die elkaar vermoorden.

Asher Boersma