The Man Who Killed Don Quixote

Terry Gilliam flikt het toch

Terry Gilliam op de set van The Man Who Killed Don Quixote

Na vijfentwintig jaar vallen, opstaan, opgeven en nieuwe hoop heeft Terry Gilliam dan toch eindelijk zijn meta-verfilming van Cervantes’ Don Quixote voltooid. Is het, na al die tijd, een meesterwerk of een mislukking? Misschien wel allebei.

Vooropgesteld: het is van élke film een wonder dat hij bestaat. Er moeten bakken met geld op tafel en een klein leger aan personeel aan het werk voordat er überhaupt een seconde is gedraaid. Zie al die bewegende delen als filmmaker maar eens op exact het juiste moment bij elkaar te brengen.

Maar Terry Gilliams The Man Who Killed Don Quixote is een geval apart. Al sinds 1989 werkte voormalig Monty Python-lid Gilliam aan dit passieproject, een meta-reflexieve hervertelling van Cervantes’ beroemde verhalen rond de windmolens bevechtende Don Quixote en zijn knecht Sancho Panza, dat voor het eerst in 1605 verscheen. In 2000 stond hij voor het eerst op de set, met Jean Rochefort en Johnny Depp in de twee belangrijkste rollen. Maar een reeks tegenslagen — van overstromingen tot een dubbele hernia voor Rochefort — maakte dat de opnamen na enkele weken werden gestaakt. Het enige dat restte, was de meesterlijke making-of (of eigenlijk unmaking-of) Lost in La Mancha (Keith Fulton & Louis Pepe, 2002).

Sindsdien bleef Gilliam het onophoudelijk proberen, tussen zijn andere films van steeds minder allooi (en steeds lager budget) door. Achtereenvolgens zouden Robert Duvall, Michael Palin en John Hurt de titelrol op zich nemen. En zelfs nu Gilliam het eindelijk geflikt heeft en de film er is, blijft er gedonder: de Portugese producent Paulo Branco, die in 2016 kortstondig aan het project was verbonden, stelde dat hij de rechten heeft en wil geld zien. De rechter gaf hem gelijk, een beetje; het beroep loopt. We kijken nu al uit naar de opvolger van Lost in La Mancha, die Fulton en Pepe uiteraard al aangekondigd hebben.

Maar dan de hamvraag: heeft het enorme gedoe een meesterwerk opgeleverd dat die inmiddels legendarische status waar kan maken? Kort door de bocht: nee, natuurlijk niet. De film is chaotisch, te lang en bij vlagen hysterisch. Maar wát een genot is het dat deze film er gekomen is. En wat heeft Gilliam zijn eigen strubbelingen van de afgelopen vijfentwintig jaar prachtig in het verhaal verwerkt — zoals Cervantes reflecteerde op het vertellen van verhalen, zo neemt Gilliam het filmmaken op de hak. Het eindresultaat is een heerlijke paradox: een film die bij lange na niet Gilliams beste film is, maar toch wel eens zijn meesterwerk zou kunnen zijn.