The King’s Speech

Toen het woord nog macht was

Koning George VI moest het Britse volk met daverende speeches de Tweede Wereldoorlog binnenleiden. Maar hij stotterde.

Never go full retard“, leerde Robert Downey’s personage Kirk Lazarus in Tropic Thunder. Blijf in godsnaam aaibaar als je een Oscar wilt winnen: niet Elephant Man maar Rain Man. Die gedachte dringt zich op bij het op feiten gebaseerde, maar historisch aangenaam opgeruimde The King’s Speech met de alom bezongen Colin Firth als de stotterende Britse koning George VI.

Aanvankelijk niet voorbestemd voor de troon, wordt prins Albert Frederik Arthur George in 1936 toch koning wanneer zijn oudere broer David (Guy Pearce) met een tweemaal gescheiden vrouw trouwt en daardoor afstand moet doen van het koningschap. Maar Alberts stotteren verhoudt zich slecht tot zijn publieke taken, waarbij hij het volk als vader van de natie moet toespreken. Zeker met de bepaald niet stotterende Adolf Hitler in aantocht. Dus wat doet de Britse monarchie in zo’n geval? Een logopedist erbij halen.

Het is niet moeilijk om te zien waarom The King’s Speech op zoveel sympathie kan rekenen, zowel bij de Academy die de Oscars uitreikt als naar verwachting bij een groot publiek. De levenslange vriendschap tussen George VI en zijn spraaktherapeut Lionel Logue (Geoffrey Rush) die met moeite en met tussenpozen groeit, is een parabel van de egalitaire waarden die we in het Westen graag aanhangen en waarop de Verenigde Staten naar eigen zeggen de natie gebouwd hebben. Lionel is wars van standsverschillen en tradities – waarop Groot-Brittannië dan weer gebouwd is – en combineert een rigoureus arbeidsethos met moderne technologie om de koning normaal te kunnen laten spreken. Een lofzang op het Amerikaanse sprookje van gelijkheid, dadendrang en vooruitstrevendheid.

De film bouwt op naar een schaamteloos sentimenteel maar toch ook altijd weer indrukwekkend einde waarbij Groot-Brittannië de oorlog verklaart aan nazi-Duitsland en koning George VI het Britse volk via de nationale radio moed inspreekt om de strijd met het monsterlijke Europese fascisme aan te gaan. Dat zijn broer David op huwelijksreis naar nazi-Duitsland ging en enthousiast Hitler de hand schudde, laat de film onvermeld. Niet per se vals en bedrieglijk, maar het maakt duidelijk waar de prioriteiten liggen.

Voor wie geen behoefte heeft aan een geflatteerde Europese geschiedenis heeft The King’s Speech toch iets moois te bieden want er wordt geweldig geacteerd. De film heeft iets onmiskenbaar ambachtelijks en verfrissends in zijn aandacht voor de acteurs en je mag gerust veronderstellen dat The King’s Speech een hommage aan de kunst van het spreken – en daarmee aan het acteren – wil zijn. Articulatie, woordkeus, tempo, ritme, zaken die de laatste decennia naar de achtergrond verdwenen, terwijl we de kunst van het overschreeuwen oefenden. Daar worden we hier weer even fijntjes aan herinnerd.