THE ILLUSIONIST en Jacques Tati

Nostalgisch modern

Sylvain Chomet maakte the illusionist op basis van een nooit verfilmd scenario van Jacques Tati. Het resultaat is een meesterlijke ode aan Tati en de stad Edinburgh, die met goed fatsoen naast het werk van de Franse meester mag worden vertoond.

‘Aan Sophie Tatischeff’, staat er aan het eind van the illusionist. Dat is begrijpelijk: zonder de inbreng van de in 2001 overleden jongste dochter van Jacques Tati had regisseur Sylvain Chomet zijn film nooit kunnen maken. Zij was het die hem het door Tati in de jaren vijftig geschreven maar nooit gefilmde scenario voor de film in handen drukte, nadat de twee eerder contact hadden gehad over het gebruik van materiaal uit het Tati-archief voor Chomets vorige film les triplettes de belleville. Maar een beetje wrang is de opdracht ook wel, als je de achtergronden van het scenario kent.
Tati schreef het script namelijk samen met Henri Marquet als ode aan zijn onwettige oudere dochter Helga, met wie hij het contact verloren had. Dat hij het nooit zelf verfilmde, had ongetwijfeld te maken met praktische beperkingen — tegen de tijd dat het scenario af was, zat Tati middenin de voorbereidingen van zijn megalomane project playtime (1967), en toen die film klaar was moet dit verhaal hem iets uit een simpeler, onschuldiger verleden hebben geleken. Maar er zal wellicht ook schaamte hebben meegespeeld, voor de melancholie van de film, waar Tati’s werk elders toch vooral uitblinkt in zijn afstandelijke observaties. Zo kon het dus gebeuren dat zelfs deze ene ‘liefdesbrief’ aan zijn vergeten dochter toch nog werd ‘opgeëist’ door de andere, die wél haar hele leven vaders aandacht genoten had.

Glorieuze details
the illusionist is vooral ook een zeer persoonlijke film van animatieregisseur Sylvain Chomet. Het is geen film van Tati, maar een film over hem; een ode aan hem. En aan Edinburgh. Tati’s scenario bracht de komediant naar het Praag van de jaren vijftig, maar Fransman Chomet verplaatste de actie naar zijn Schotse aangenomen woonplaats. In 2004 startte hij er met veel bombarie zijn naar jazzgitarist Django Reinhardt genoemde Studio Django, die echter inmiddels alweer op sterven na dood is — met the illusionist als enige concrete resultaat.
Maar zelfs daarmee kan gezegd worden dat de bombarie terecht is geweest: the illusionist is een wonderlijk mooie film, die uit elke vezel de liefde voor Tati én Edinburgh uitstraalt. De nostalgische hoekjes en straatbordjes, het immer veranderlijke licht en de regen die het in de stad voor live-action filmmakers zo moeilijk maken, Edinburghs wat verlopen charme: het wordt tot in de glorieuze details gevangen in de gedetailleerde handanimatie van Chomet en zijn klein leger aan tekenaars (voor de grotere vista’s hier en daar naadloos aangevuld met digitale technieken, meen ik als leek te bespeuren).

Weerbarstig konijn
Zo verliefd als Chomet duidelijk op Edinburgh is, zoveel genegenheid spreekt er dus ook uit zijn film voor Tati zelf. Voor één keer zijn de rollen nu omgedraaid, en speelt het ‘karakter’ Tati op zijn beurt een karakter dat Tatischeff heet — de geboortenaam van de komediant, het Franse kind van een Russische vader en Nederlandse moeder. the illusionist begint in Parijs, 1959, in variététheater Carroussel du Rire. Daar doet goochelaar Tatischeff zijn kunstjes, in een openingsscène die wat betreft zijn komische choreografie, met vijftien handelingen tegelijk en humor gewrongen uit de subtielste handbewegingen, niet onder doet voor het werk van Tati zelf.
De lichaamshouding van de goochelaar is ook exact de Tati zoals we die uit zijn speelfilms kennen. Of eigenlijk: die van het karakter Hulot, dat in vier ervan de hoofdrol speelt (zie kader). Lichtelijk op zijn tenen en constant iets voorover hellend, alsof hij elk moment voorover op zijn gezicht kan vallen en alleen door te blijven bewegen in evenwicht blijft. En steeds die kleine buiginkjes: in de Hulotfilms van Tati naar iedere voorbijganger; in de opening van the illusionist naar het publiek.
De oude variététrucs van de goochelaar vallen echter steeds minder goed, zo aan het eind van de jaren vijftig. Men heeft het wel gezien, dat eeuwige gehannes met zijn weerbarstige konijn dat uit een hoge hoed moet komen en de uitgelopen strijkorkestjes; de zalen blijven leeg. Tatischeff vertrekt uit Parijs, eerst naar Londen en, als daar blijkt dat alles beat is wat de klok slaat, op de bonnefooi door naar het noorden. Ongeveer de weg dus, die Chomet de afgelopen jaren zelf aflegde. Eenmaal in Schotland treft hij een jong meisje dat heilig in zijn magie gelooft, en ontstaat tussen de twee een voorzichtige vader-dochterrelatie.

Hogedrukspuit
Zo lijkt de thematiek dus gelijk aan die van Tati: nostalgie naar het (recente) verleden, gekoppeld aan een humorvolle blik op de absurde aspecten van de voortschrijdende moderniteit. Alleen: die moderniteit, dat is ook in the illusionist de moderniteit van veertig jaar geleden, en dus evengoed beladen met een fikse portie nostalgie. Dus wanneer de goochelaar, als hij om aan geld te komen een bijbaantje als monteur aanneemt, wat loopt te hannessen met een hogedrukspuit om een immense Amerikaanse bak schoon te krijgen, vergapen wij ons intussen aan de gedetailleerde weergave van die auto uit een vervlogen verleden. Bovendien voegt het feit dat het een animatiefilm is (en nog wel een gemaakt met traditionele handgemaakte 2D-animatie die steeds zeldzamer wordt) daar een extra laag nostalgie aan toe.
Dat wringt overigens nergens, die getekende Tati. Integendeel: als we het perfectionisme dat hij als regisseur en grappenbouwer had in ogenschouw nemen, het oog voor het kleinste en fijnste detail, is het bijna verwonderlijk dat Tati zich zelf nooit tot animatie heeft gewend. En het is moeilijk om je deze film in een live action-vorm voor te stellen, waarin een acteur zijn best had moeten doen de komische timing en houding van Tati te benaderen. En misschien is het zelfs maar goed dat Tati zelf het scenario in de la heeft gestopt, in plaats van het maken van deze film ergens tussen les vacances de monsieur hulot, mon oncle en playtime door te frommelen. Juist de subtiele emotionele toon tussen surrogaatvader en aangenomen dochter die Chomet zo scherp weet te treffen, had voor de analytische en afstandelijke Tati wellicht een horde te ver gebleken.

Joost Broeren


Meer Tati

Wie the illusionist naast het originele werk van Tati wil leggen, wordt op zijn wenken bediend: Eye brengt op dezelfde datum ook les vacances de monsieur hulot (1953) opnieuw uit, de eerste film waarin Tati zijn alter ego Hulot opvoerde. Het is de perfecte zomerfilm — Eye vertoonde hun toen gloednieuwe kopie in 2003 in het eerste rondje Sunsets-openluchtvertoningen. De stuntelige Hulot trekt in zijn antieke rammelbak van een auto (opnieuw die technologische nostalgie) naar een klein Frans kustplaatsje, tot grote ergernis van de deftige badgasten.
Tati perfectioneerde in zijn tweede film zijn vernuftige komische stijl, die eerder een glimlach van herkenning dan een bulderende schaterlach zal opleveren. De humor wordt opgebouwd in zorgvuldig uitgedachte gags, die teruggrijpen op het variétéverleden van de cinema en Tati zelf, en voegen daar een filmische laag aan toe in het effectief gebruik van geluid. Steeds klinken dingen net anders dan je zou verwachten, van de klapdeur in de eetzaal van het hotel tot het kleine toetertje op Hulots auto.
In The Movies (Amsterdam) en Filmhuis Den Haag zijn, voor de fanatieke vergelijker, bovendien ook Tati’s speelfilmdebuut jour de fête (1949) en twee van de drie andere Hulot-films, mon oncle (1958) en playtime (1967) te zien.

les vacances de monsieur hulot