THE HUDSUCKER PROXY

Leve de jongen uit de postkamer

Tim Robbins en Paul Newman

Sinds ze drie jaar geleden met Barton Fink in Cannes de Gouden Palm wonnen, zijn de broers Ethan en Joel Coen de lievelingen van filmhuispubliek en critici in hun thuisland Amerika. Menig Amerikaanse kunstfilm-liefhebber fronste dan ook de wengbrauwen toen ze voor hun nieuwe film gingen samenwerken met aktiefilm-producent Joel Silver, bekend van de Die hard-films. Van een knieval naar een groter publiek lijkt in het resultaat The Hudsucker proxy echter geen sprake te zijn.

Vanaf hun debuutfilm Bloodsimple tot The Hudsucker proxy worden alle films van Joel en Ethan Coen gekenmerkt door een nostalgische hang naar vervlogen tijden. Film-noir elementen overheersten Bloodsimple, Miller’s crossing en in mindere mate ook Barton Fink, terwijl de visuele anarchie en slapstick-humor van animatiefilmers als Tex Avery en Chuck Jones een zwaar stempel op de komedies Raising Arizona en Crimewave drukten. Voor laatstgenoemde film, een ten onrechte vergeten juweeltje, schreven de broers een scenario dat met veel visuele flair door Evil dead-regisseur Sam Raimi werd verfilmd. Voor The Hudsucker proxy zochten zij opnieuw de samenwerking met geestverwant Raimi, die meeschreef aan het scenario en als second-unit regisseur tekent voor enkele opmerkelijke camera-hoogstandjes.
De bijdragen van Raimi (waaronder een adembenemende val uit een wolkenkrabber, een hoepel die een eigen leven leidt en een zwart-wit filmpje dat sterk aan Crimewave doet denken) vormen een welkome tegenhanger voor de scherpe archasche dialogen waar de Coen-broers patent op hebben. Waar Miller’s crossing te zwaar leunde op het recyclen van antieke spitsvondigheden voorziet de op hol geslagen camera van Raimi The Hudsucker proxy regelmatig van wonderlijke momenten waarin alles mogelijk lijkt te zijn. Die momenten zijn voor de film van groot belang, want met The Hudsucker proxy begeven Joel en Ethan Coen zich op het terrein van Frank Capra.

Stroman
Net als in Capra’s meesterwerk It’s a wonderful life staat in The Hudsucker proxy een suïcidiale jongeman centraal. Na een sprookjesachtige nachtvlucht tussen de besneeuwde wolkenkrabbers van New York zoomt de camera in de proloog van de film in op Norville Barnes, die op het punt staat van de 44ste etage van het hoofdkantoor van Hudsucker Industries te springen. Het is één minuut voor twaalf, 31 december 1958, en Norville dreigt de tweede man te worden die dat jaar zijn leven eindigt als een abstract kunstwerk op het plaveisel van Fifth Avenue. De klok wordt teruggedraaid naar het moment waarop bedrijfsdirecteur Waring Hudsucker tijdens een stafvergadering door het raam zijn dood tegemoet springt.
Veel tijd voor rouwen hebben zijn medewerkers niet; de bedrijfsregelementen dicteren dat de multinational een jaar na het overlijden van de baas in publieke handen dient over te gaan. Om daar een stokje voor te steken bedenkt tweede man Sidney J. Mussburger een duivels plan. Met het aanstellen van een schlemiele stroman (een ‘proxy’) als nieuwe baas zullen de aandelen kelderen, waarna het bestuur het bedrijf voor een prikkie kan opkopen.
Op de dag van Hudsuckers dood komt Norville Barnes bij het bedrijf werken. Wanneer hij als interne postbode een enorme chaos op Mussburgers kantoor veroorzaakt is zijn toekomst bezegeld. Barnes is de ideale stroman en na zijn aanstelling als directeur kelderen de aandelen voorspoedig. Om de zaken te versnellen besluit de raad van bestuur Barnes’ plannen voor een nieuw produkt uit te voeren. Zijn schets van een plastic hoepel met de toevoeging “U weet wel…voor kinderen” lijkt immers garant te staan voor een grandioze flop.

Plezier
Van de proloog tot het volkomen krankzinnige einde oogt The Hudsucker proxy als een sprookje, waarin de makers absolute begrippen als tijd en ruimte naar hartelust kunnen manipuleren. De prachtige art-direction brengt het New York van de gebroeders Coen dichtbij de wereld van Anton Pieck of Tim Burtons Batman-films. In plaats van kabouters en gemaskerde superhelden mogen gerenommeerde acteurs als Tim Robbins, Paul Newman en Jennifer Jason Leigh de stortvloed van ouderwetse zinsneden en uitdrukkingen over het voetlicht brengen. Daarbij overstemt het zichtbare plezier dat de acteurs uitstralen het karikaturale spel van Leigh als journaliste, die als een soort Loïs Lane zo uit een Superman-film gestapt lijkt te zijn.
De bemoeienis van Die hard-producent Joel Silver bleef beperkt tot het bijeenzoeken van het voor de Coens ongekend hoge budget van 25 miljoen dollar. Met minder geld had The Hudsucker proxy nooit gemaakt kunnen worden en van enig compromis is nergens sprake. “Ik maak geen kunst, ik koop kunst”, is het devies van Silver. Zijn samenwerking met de Coen broers lijkt daar een goed voorbeeld van. Dankzij de dollars van Silver en de cameratrucs van Raimi is de retro-stijl van de Coens oogstrelender dan ooit te voren. Het valt echter te betwijfelen of het grote publiek daardoor nu massaal voor de broers zal vallen. Om dat te bereiken dienen Joel en Ethan Coen illustere voorgangers als Capra los te laten en een modernere thematiek aan te snijden. Met The Hudsucker proxy hebben de koningen van de Amerikaanse retro-cinema in ieder geval een voorlopig hoogtepunt bereikt.

Bart van der Put