Source Code

Wakker worden in een ander lichaam

Source Code

Een Amerikaanse oorlogsheld moet in Source Code terugkeren naar de acht minuten die voorafgingen aan een terroristische aanslag. Regisseur Duncan Jones maakt na Moon opnieuw een film over de ontdekkingstocht naar een identiteit.

Sinds de filosoof Descartes furore maakte met zijn motto ‘cogito ergo sum’, gaan veel westerlingen ervan uit dat denken het voornaamste wezenskenmerk is van de mens. Toch vinden de meeste mensen het ook erg plezierig als dat ‘denkende ik’ een vaste verblijfplaats heeft. Kapitein Colter Stevens (Jake Gyllenhaal) is dan ook onaangenaam verrast als hij wakker wordt in het lichaam van een forenzende docent, die op familiare toon wordt toegesproken door een onbekende vrouw (Michelle Monaghan). Nog voordat hij maar het begin van een idee heeft wat er aan de hand is, wordt de treinreis abrupt onderbroken door een ontploffing.

In de volgende scène bevindt kapitein Stevens zich in een stalen capsule. Ook deze omgeving is hem vreemd, maar de in Afghanistan gelegerde gevechtspiloot heeft nu tenminste een uniform aan en wordt aangesproken als militair. Via een monitor krijgt hij instructies. Hij blijkt deel uit te maken van een geheime operatie die hem in staat stelt om terug te keren in de tijd. Preciezer gezegd: hij kan terugkeren naar de herinnering van een man die is omgekomen in de treinexplosie waarvan hij zojuist getuige was. Zijn taak: achterhalen hoe de aanslag gepleegd is en wie erachter zat, zodat een vervolgaanslag kan worden voorkomen. Nadrukkelijk niet zijn taak: de aanslag voorkomen. Een door Jeffrey Wright vertolkte wetenschapper legt uit dat die aanslag enkele uren eerder al plaatsvond en dus een voldongen feit is. De kapitein reist niet door de tijd, hij kan alleen gebruik maken van de herinneringen van een man die erbij was.

Tijdlus
Kapitein Stevens is soldaat genoeg om zijn opdracht te willen volbrengen. Maar als hij terugkeert naar de trein, waar alle gebeurtenissen zich herhalen, geeft hij toch voorrang aan een persoonlijke missie. Hij wil achterhalen wat er in hemelsnaam met hem aan de hand is. De kijker heeft dat eerder door dan de kapitein zelf. Erg is dat niet, net zomin als het kijken naar Duncan Jones’ debuutfilm Moon verpest werd door de wetenschap dat de eenzame maanbewoner Sam Rockwell en zijn plots opduikende dubbelganger allebei klonen waren. De spanning in Source Code wordt niet opgewekt door de onthullingen: ook de identiteit van de terrorist is door de oplettende kijker al snel geraden. Belangrijker is het hoe van Stevens ontdekkingstocht. Door steeds weer dezelfde acht minuten door te maken leert de soldaat zichzelf kennen – zelfs al zit hij in het lichaam van een ander.

De tijdlus waarin kapitein Stevens steeds wordt teruggestuurd is een dramatische variant op Groundhog Day, waarin weerman Bill Murray een beter, gelukkiger en vooral socialer mens wordt door steeds dezelfde dag te herhalen. In die klassieke komedie vraagt de weerman aan een voorbijganger: “Wat als er geen morgen was?” Het antwoord: “Dat zou betekenen dat er geen consequenties zijn. Er zouden geen katers zijn, we konden doen wat we maar wilden.” Een opmerkelijk cynisch antwoord voor een satire die juist het cynisme van de hoofdpersoon op de korrel neemt. In Source Code stelt Stevens bijna dezelfde vraag aan zijn reisgezel Michelle Monaghan. Haar antwoord is een stuk romantischer. “Wat zou jij doen als je minder dan een minuut te leven had?” “Ik zou elke seconde laten tellen.”

Schaduwwereld
Elke seconde telt inderdaad in source code. Anders dan Bill Murray, die in Groundhog Day alle tijd van de wereld krijgt om eindelijk in de smaak te vallen bij tegenspeelster Andie MacDowell, moet kapitein Stevens in een naar Hitchcock lonkende thrillerplot de terrorist ontmaskeren voordat deze zijn volgende aanslag kan plegen. Want in welke tijd of ruimte de kapitein zich ook bevindt, in de wereld van zijn opdrachtgevers tikt de klok gewoon door. Tegen beter weten in probeert de kapitein echter de aanslag te verijdelen in ‘zijn’ acht minuten.

Stevens bijt zich daarmee vast in het uitgangspunt van de tv-serie Quantum Leap (1989-93), waarin Scott Bakula op vergelijkbare wijze opdook in de lichamen van vreemdelingen, voor wie hij eerst wat problemen moest oplossen voordat hij zijn zoektocht naar zijn eigen lijf en leven kon vervolgen. Duncan Jones erkent de invloed van Quantum Leap door Scott Bakula een veelbetekenende stemcameo te gunnen. De finale weerlegt op amusante wijze de (niet erg overtuigende) theorie van de wetenschapper, die de achtminutenwereld van Colter afdoet als een schaduwwereld.

Wekkerradio
Anders dan de arrogante wetenschapper beweert blijkt Colter wel degelijk een keuze te kunnen maken die ertoe doet. Zonder de clou te willen verraden: die keuze werpt een ander licht op de hoofdpersoon. Zijn zoektocht naar zijn eigen lijf en lichaam maakt plaats voor de berusting in het feit dat hij kan denken en dat hij dus kan zijn. En nog belangrijker: dat hij kan voelen en kan zijn.

Dat lijkt een rode draad te worden in de films van Duncan Jones, die Source Code op zich nam als een studiofilm die al in de steigers stond, maar er toch zijn eigen stempel op wist te drukken. Spoiler alert: in zijn zelf geschreven debuut Moon voerde hij twee klonen op die ook al veel waarde hechtten aan hun eigen bewustzijn, dat hen (ondanks het volop aanwezige bewijs van het tegendeel) influisterde dat zij geen kloon waren, maar een ‘echt’ persoon. Het werd ironisch benadrukt door de jarentachtigsong ‘I Am the One and Only’ op de wekkerradio van een van deze klonen. Die ene kloon dus, van wie je als kijker ook lange tijd denkt dat hij het ‘origineel’ is.

Het aardige van Jones’ benadering is dat hij de werkelijkheden van al zijn personages accepteert, zelfs als deze tegenstrijdig lijken. Aan het einde van Moon nemen de klonen twee compleet verschillende beslissingen, waarmee ze hun individuele lot, maar ook dat van de aarde en de maan een andere draai geven. Aan het slot van Source Code krijgt de sceptische wetenschapper gelijk. Maar de romantische oorlogsheld die de wereld wil redden, krijgt ook gelijk. Daarmee kiest Jones voor het beste van beide werelden, zonder dat dat aanvoelt als een gemakzuchtig compromis.


De familie Bowie en de klassieke sciencefiction

Duncan Jones

Als Duncan Jones vergeleken wilde worden met zijn wereldberoemde vader, dan had hij zijn geboortenaam wel gehouden. Maar Zowie Bowie wilde niets van muziek weten (“dat was mijn rebellie”) en deed als tiener afstand van zijn blitse glamrocknaam. Hij gebruikt de familienaam van zijn vader, voordat deze veranderde in de zelfbenoemde rockgrootheid David Bowie. De nerd die zijn jeugd doorbracht in de internationale jetset trok zich als filosofiestudent Duncan Jones terug op anonieme universiteiten in de Amerikaanse achterafprovincies Ohio en Tennessee.

Een groter verschil met de theatrale Thin White Duke lijkt nauwelijks denkbaar. Toch zijn er overeenkomsten. Zo zijn beide mannen gefascineerd door klassieke sciencefiction. Pa Bowie brak door met zijn sf-hit ‘Space Oddity’, over de lotgevallen van de in de ruimte gestrande Major Tom. Flirts met sf-thema’s liepen daarna als een rode draad door de carrière van Bowie, die als hoofdrolspeler in Nicholas Roegs enigmatische The Man Who Fell to Earth (1976) overtuigde als een alien van een stervende planeet.

Duncan Jones’ eerste film Moon is net als Bowie’s doorbraakhit een hommage aan Stanley Kubricks 2001: A Space Odyssey (1968). Maar de film speelt ook vrolijk leentjebuur bij Ridley Scotts Alien (1979) en Blade Runner (1982), net zoals Jones in Source Code vrijelijk put uit bronnen als Universal Soldier (1992), 12 Monkeys (1995) en de tv-serie Quantum Leap.

Het verschil zit hem in de context: David Bowie was postmodern in een tijd dat mensen nog moesten wennen aan de ‘reguliere’ moderne wereld. Critici maakten er dan ook een enorm punt van dat Bowie zich openlijk ideeën toe-eigende van door hem bewonderde artiesten als Scott Walker, Peter Hammill, Brian Eno, Lou Reed, Iggy Pop en William S. Burroughs. Duncan Jones maakte zijn filmdebuut juist in een tijd waarin de ironie, de cut-up-technieken en de citeerdrang van het postmodernisme al lang en breed zijn opgenomen in de mainstream.