Scott Pilgrim vs. the World

Krankjorum universum

Edgar Wrights stripverfilming Scott Pilgrim vs. the World heeft misschien niets fundamenteel nieuws te zeggen over tienerliefde, maar hoe het gezegd wordt is volstrekt uniek: een hyperkinetische cocktail van tiener-romkom, stripverfilming, oldskool videogames en punkpopmusical.

Laten we er niet omheen draaien: in Scott Pilgrim vs. the World gebeurt heel, heel veel. Niet op het niveau van de plot, dat gebaseerd is op de stripreeks van Brian Scott O’Malley rond nerdy antiheld Scott Pilgrim, in de film gespeeld door Michael Cera.

Het verhaal is simpel samen te vatten: om de liefde van Ramona Flowers (Mary Elizabeth Winstead) te winnen, moet Scott haar zeven kwaadaardige exen verslaan. Letterlijk: ze duelleren in strak vormgegeven vechtscènes die hun esthetiek aan videogames en manga ontlenen, zoals ook O’Malley daar in zijn strips rijkelijk uit putte.

Precies daar zit de rijkdom van Scott Pilgrim. Regisseur Edgar Wright was eerder in thuisland Engeland verantwoordelijk voor de al even hypermediale genrespoofs Shaun of the Dead (2004; kruist romcom en zombies) en Hot Fuzz (2007; kruist Michael Bay en Ealing-komedie). Hij staat erom bekend een cafeïnejunk te zijn en dat heeft duidelijk zijn weerslag op zijn films. Scott Pilgrim is een hyperkinetische mashup van tiener-romkom, stripverfilming, jaren-tachtig-videogames en punkpopmusical. Een bijna twee uur durende spervuur van gepixeleerde vechtscènes, strip-, film- en gameverwijzingen, onomatopeïsche teksten in beeld en blokjes met karakterinformatie. Als Scott naar de wc gaat, loopt er naast zijn hoofd een plasmetertje leeg.

Power-ups
De stijl gaat niet boven de inhoud, de stijl is de inhoud; het wereldbeeld van twintiger Scott en zijn leeftijdsgenoten wordt geheel gevormd door de media-aanslag die hen omringt. In sneltreinvaart worden al die bijrolspelers geïntroduceerd. Zoals daar zijn: Scotts bandgenoten in pop-punk-raggroepje Sex Bob-omb — drumster Kim Pine, zanger/gitarist Stephen Stills en aanhangsel Young Neil; Scotts homoseksuele huisgenoot Wallace Wells (Kieran Culkin), die sneller sms’t dan zijn schaduw; Scotts halfserieuze tienervriendinnetje Knives Chau; Scotts zusje Stacey; en Scotts ex Envy Adams, die er vandoor ging met de bassist van haar band The Clash at Demonhead.

Alleen in dat rijtje namen zitten al verwijzingen naar popbands uit de jaren zestig en zeventig en twee videogames uit de jaren tachtig. En vast nog wat anderen. Dat geeft verder niets: de film zit zo boordevol inside jokes dat je bij de eerste kijkbeurt sowieso niet alles meekrijgt. En de kunde van Wright is juist dat alles wat je niet snapt ook niet stoort; het bouwt hoe dan ook mee aan dit krankjorum universum, waarin vechtpartijen niet uitlopen op een bloedbad maar overwonnen tegenstanders uit elkaar spatten in collecties muntjes en power-ups.

Musical
Die vechtpartijen zijn in het narratief gebouwd zoals de zang- en dansintermezzo’s in een musical passen. Sterker: de meeste ervan gaan niet alleen om oosterse vechtsport maar hebben ook een sterke muzikale component. Ex nummer 1 is de Indische Matthew Patel, en deze vechtpartij is gestileerd als Bollywood-dansnummer; later komen nog een bass-off en een duel tussen Sex Bob-omb en een Japans elektronicaduo voorbij. Ook de casting van die zeven exen barst overigens van de verwijzingen, van ex-Superman Brandon Routh als superheldachtige veganist tot Chris Evans als de arrogante Hollywood-acteur Jason Lee, die Scott bestrijdt met behulp van een leger aan stuntmannen.

De vechttocht leidt via Roxy Richter (uit Ramona’s lesbische experimenteerfase) en de tweeling Kyle en Ken Katanayagi uiteindelijk, in goed videogamegebruik, naar de grote eindbaas: poppromotor Gideon (Jason Schwartzman). Tegen die tijd is het strakke er inmiddels wel een beetje af, niet zozeer in de vertelstijl (die ondanks het moordende montagetempo altijd helder blijft, iets wat veel Hollywood-veteranen Wright niet nadoen) maar wel in de plotafwikkeling.

De lessen die Scott tot slot leert — over de bagage die ieder mens met zich meedraagt, over zelfvertrouwen, over dat hij niet zo’n narcistische eikel moet zijn — zijn er aan de haren bij gesleept, hoewel dat dan wel weer zo expliciet gebeurt dat het iets vertederends krijgt. Daarin wreekt zich misschien dat de film geschreven werd terwijl het zesde en laatste boek uit O’Malleys stripreeks nog in ontwikkeling was.