S1MØNE

Al Pacino veroorzaakt massahypnose

  • Datum 12-01-2011
  • Auteur
  • Gerelateerde Films S1MØNE
  • Regie
    Andrew Niccol
    Te zien vanaf
    01-01-2002
    Land
    Verenigde Staten
  • Deel dit artikel

Digitale megaster

Dom zijn ze, de showbizz-pers en het volk dat massaal achter de filmsterren aanloopt, zo valt uit de magere mediasatire S1møne op te maken.

Al Pacino schittert in rollen waarin hij macht uitstraalt, zoals de Godfather-cyclus of The devil’s advocate, maar verschrompelt als oudere man die zijn succesvolle periode achter de rug heeft. Zo’n laatste rol speelt hij in S1møne, de derde film van regisseur Andrew Niccol, die als scenarist verantwoordelijk was voor The Truman show en Gattaca.
Victor Taransky (Pacino) valt in de openingsscène van S1møne op de knieën voor een actrice met sterallures, maar zij is onverbiddelijk. Ze wil niet meer meewerken aan de bijna volledig opgenomen film. En dat terwijl dit de laatste kans betekende voor de regisseur met kopzorgen en wel erg nonchalant gestyled kapsel. Pacino’s wallen verdubbelen in vijf minuten tijd.
De redding dient zich aan in de vorm van een eenogige zwerver. Hij heeft software ontwikkeld die acteurs voortaan overbodig maakt omdat de digitale personages niet van echt zijn te onderscheiden. Nadat dit procédé op Taransky’s mislukte productie is toegepast, groeit de film uit tot een monsterhit en de digitale actrice ‘S1møne’ tot een nieuwe megaster. Iedereen wil meer van haar weten, maar Taransky heeft niemand verteld dat S1møne een animatie is en moet nu halsbrekende toeren uithalen om de leugen in stand te houden.

Soufflé
In het ingenieuze The Truman show was die leugen geloofwaardig. Jim Carrey leefde in een georkestreerde wereld waarin iedereen zijn best deed hem voor te gek te houden. In S1møne is het precies omgekeerd, Taransky moet in zijn eentje de hele wereld overtuigen dat een vrouw die nog nooit iemand de hand heeft geschud werkelijk bestaat, waarmee Niccol wederom duidelijk wil maken hoe dom het grote publiek is en hoe doortrapt de mediawereld in elkaar zit.
The Truman Show heeft ten minste een spanningsboog waardoor je mee kan leven met de vertwijfelde Jim Carrey. Niccols boodschap is in S1møne na een half uur al duidelijk: de massa die sterren op een ongezonde manier adoreert en de pers die met oogkleppen achter een hype aan loopt, zijn allemaal even dom. Bovendien zouden regisseurs weer belangrijker moeten worden dan acteurs, die vooral duur en vervelend zijn.
Inmiddels begint zich een patroon af te tekenen in Niccols oeuvre: telkens weer bevinden zijn personages zich in een postmoderne wereld waarin realiteit en fictie door elkaar lopen. De verwarring die dat teweeg brengt kan een sterke film opleveren, omdat de bioscoopbezoeker een soort ‘meta-ervaring’ beleeft. Zodra Niccols betoog een paar zwakheden vertoont, zakt het scenario als een soufflé in elkaar, zoals in S1møne.
Taransky haalt gedurende de hele film halsbrekende toeren uit om het publiek in ‘zijn ster’ te laten geloven. Zelfs een hologramoptreden in een tjokvolle sportarena weet hij tot een succesvol einde te brengen. Tenminste, het publiek in de film gelooft het. Als kijker ben je dan allang afgehaakt vanwege de vele gaten in het script en Taransky’s ongeloofwaardige pogingen jan en alleman te misleiden. Niccol faalt omdat hij de domheid die hij in de film bij het grote publiek veronderstelt, ook verwacht bij de bioscoopbezoeker. De meta-boodschap die hij wil vertellen keert zich dan als een boemerang tegen hem.

Gerard Zeegers