RIVIERA HOTEL

Angst in het paradijs

  • Datum 11-01-2011
  • Auteur
  • Gerelateerde Films RIVIERA HOTEL
  • Regie
    Bernie IJdis
    Te zien vanaf
    01-01-1998
    Land
    Nederland
  • Deel dit artikel

Riviera Hotel is een documentaire over lafheid. Het insteekpunt van de film is het hotel, dat in 1958 het Cubaanse hoofdkwartier van de Amerikaanse maffia was. De verhaallijnen waaieren al snel uit naar Cuba anno 1998. Bernie IJdis breit korte vignetten van uiteenlopende personages aan elkaar, maar scheert gevaarlijk dicht langs de oppervlakte.

Een van de grootste charmes van de Caraïben is de bedrieglijke willekeur die het leven overheerst. Dingen gebeuren gewoon, zonder dat mensen zich er bijzonder druk om maken. Deze schijnbare nonchalance heeft niets te maken met het ‘don’t worry, be happy’-gevoel dat van de boven- en benedenwindse eilanden zo’n geliefde toeristenbestemming maakt. Nee, de dingen gebeuren gewoon en daar heb je als gewone sterveling weinig over in te brengen. Als geen ander heeft schrijver García Marquez deze alleenheerschappij van het lot en de mysterieuze wegen van het toeval duidelijk gemaakt.
Wie dus zijn camera aanzet in de Caraïben kan beschikken over een riant aanbod van kleurrijke passanten, impromptu onthullingen en onweerstaanbare straattaferelen. Het is de kunst om hierin de juiste weg te vinden, en om bijtijds de ‘bullshit detector’ aan te zetten. Want de waarheid is een filosofisch concept, zeker op een eiland dat de transformatie van decadent walhalla naar communistisch paradijs achter de rug heeft.
De keuze om verschillende mensen te volgen in hun dagelijkse leven, om figuranten uit historische gebeurtenissen te laten vertellen over triviale details is gewaagd. Wie uit het opnamemateriaal een sterke rode lijn kan distilleren, is buiten gevaar. Maar in deze meanderende stijl, die drijft op het oppikken van terloopse parels, bestaat altijd het risico dat het toch blijft bij figuranten die triviale details vertellen.

Schichtig
De film begint met de historische achtergrond van het hotel, dat in 1958 werd gebouwd door de Amerikaanse maffioos Meyer-Lansky. Ook Al Capone en andere aangewaaide ‘relaties’ voelden zich lekker in het uitbundige Havana waar de danseressen hun rondingen onvermoeibaar en kunstig aanboden en waar de overheid niet moeilijk deed. IJdis interviewde hotelpersoneel van het eerste uur over deze wilde periode.
De bejaarde mannen hebben de bijna militaire gedienstigheid van hun voormalige beroep nooit verloren. Sterker nog, het hielp hen goed functioneren in het totalitaire regime van Vadertje Fidel, die een eind maakte aan het walhalla voor rijke en schimmige Amerikanen. Een tandeloze vrouw, die in haar eentje meer pit heeft dan haar mannelijke leeftijdgenoten bij elkaar, krijgt tranen in haar ogen als ze praat over de tijd dat ze met een Italiaans vriendje van Capone de bloemetjes buiten zette in de Sans-Souci en Johnny 88 nachtclubs.
De ex-bell boys, ex-obers en ex-intriganten praten binnensmonds over de historische gebeurtenissen die ze vanuit de coulissen hebben meegemaakt. Schichtig kijken ze om zich heen ("de bediening werkt voor de inlichtingendienst"), ze willen buiten de camera om verder praten of ze vertellen niet terzake doende details. Pas wanneer IJdis een voormalig politiek gevangene aan het woord laat, worden hun trivia messcherpe dolken in de rug van de gemartelde vrachtwagenchauffeur. Zijn gezicht krijgen we niet te zien, IJdis filmt hem vanaf zijn achterkant.

Dubieus heerschap
De stemming wordt grimmiger. Een net lijkt zich te sluiten rond het vrolijke gebabbel over de goede oude tijd. Het filmisch spelletje Triviant ("ik bediende Frank Sinatra aan die tafel daar") blijkt een functie te hebben als contrasterende achtergrond voor de kern van de zaak: angst. IJdis laat geen helden zien, maar ‘gewone’ burgers die eieren voor hun geld kozen. Dat ze zich daarmee schuldig maken aan lafheid — en een stapje verder — verraad, lijkt hen niet te kunnen schelen.
Een storende dissonant in deze verhaallijn is een uit Amerika teruggevluchte mulat van Cubaanse afkomst — een dubbele verrader dus. IJdis heeft zich duidelijk voor het karretje laten spannen van dit dubieuze heerschap, dat verklaart een politieman te hebben neergeschoten omdat die zo brutaal was zijn auto vol illegale spullen te doorzoeken. IJdis filmt een niet terzake doende scène met de verborgen camera waarin de man toegang tot een hotel wordt geweigerd. Zijn eigen camera is dus ook laf: de verborgen microfoons, de rug van de politieke gevangene, de net van te ver af gefilmde prostituees.
Riviera Hotel snijdt een belangrijk punt aan, namelijk de donkere schaduw van Fidel en de maffia. Cuba mag dan wel erg in de mode zijn, het eiland heeft een zwaar beladen recente geschiedenis en een onzekere toekomst. De voormalige hoteldirecteur vreest zelfs een terugkeer van de maffia, zoals nu in Oost-Europa is te zien. Daar zit iets in. Het is jammer dat de film te weinig van dit soort mensen met visie en historisch perspectief toont, want het gekeuvel van de bejaarde portiers gaat niet bepaald ergens heen. Door deze fladderige manier van filmen had IJdis’ voorlaatste documentaire A dreamscape: Gambling in America (1993/94) ook het spook van oppervlakkigheid boven zich hangen, terwijl Jalan raya pos/ De groote postweg (1996) veel gerichter en dus ook sterker was. Bovendien is het zonde dat IJdis zich toch ook heeft laten verleiden tot de clichéplaatjes van Cuba: de vrolijke jonge hoertjes, hun even jeugdige pooiers, de kinderen die muzikale hoogstandjes spelen in een arme wijk. De boodschap is: ‘Don’t worry, be happy, maar keer niemand je rug toe.’ Een wijze les, maar één die wat meer to the point had kunnen zijn.

Thessa Mooij