Ready Player One

Spielberg zet zijn speeltje in de etalage

Ready Player One

In zijn achtbaanrit Ready Player One toont Spielberg zich nog altijd een vaardig bespeler van het publiek. In zijn toekomstvisioen brengt de mensheid het grootste deel van zijn tijd door in de virtuele Oasis, waar de wildste avonturen mogelijk zijn.

‘Een meesterverteller’ noemde EYE regisseur Steven Spielberg vorig jaar bij het retrospectief dat ze aan hem wijdden. Al bijna vijftig jaar schotelt Spielberg ons fantasiewerelden vol verwondering voor. In zijn nieuwste film Ready Player One sleept hij ons mee naar het Amerika van 2045, ruim na de “corn syrup drought” en de “bandwidth wars”, zoals hoofdpersoon Wade Watts (Tye Sheridan) ons in voice-over vertelt. Een tijd waarin “mensen niet meer proberen hun problemen op te lossen, maar ze simpelweg willen overleven.”

Dat wordt een stuk makkelijker gemaakt door het bestaan van de Oasis, een virtuele wereld waarvan vrijwel iedereen lid lijkt te zijn. Geen wonder: in de Oasis kun je zijn wie je wilt en doen wat je wilt, en dat is een stuk aantrekkelijker dan het echte leven in de sloppenwijken van the stacks, kolonies van op elkaar gestapelde stacaravans.

Net als vele andere mensen houdt Wade, in de Oasis bekend als Parzival, zich in de virtuele wereld vooral bezig met de jacht op het easter egg dat James Halliday (Mark Rylance), de Steve Jobs-achtige maker van de Oasis, er voor zijn dood verstopte. De eerste die de drie door Halliday uitgezette puzzels weet op te lossen, krijgt niet alleen het immense vermogen van Halliday maar ook de volledige controle over de Oasis. En dus zitten vele gebruikers achter de schat aan; naast Wade bijvoorbeeld ook de beeldschone Art3mis (Olivia Cooke), die al snel zijn aandacht trekt, en zijn beste vriend Aech. Maar ook een klein leger aan werknemers van Hallidays grote concurrent IOI zoeken de schat, onder leiding van topmanager Nolan Sorrento (Ben Mendelsohn).

In het boek van Ernest Cline waarop de film is gebaseerd draaiden die puzzels vooral om kennis van en kunde in de popculturele ephemera van de jaren tachtig, van de films van John Hughes en (jawel) Steven Spielberg tot aan klassieke videogames als Pac-Man en Adventure. Het boek leunt op een sterk concept en strooit met aanstekelijk plezier met al die verwijzingen, maar staat ook bol van harkerig geschreven uitleg over de wereld en de personages. In Spielbergs filmversie zijn concept en referenties gebleven, maar is de uitleg tot een minimum beperkt.

Ook de puzzels die Wade en zijn medespelers moeten oplossen, hebben een nieuwe invulling gekregen. Ongetwijfeld deels om de film ook voor de vele fans van het boek verrassend te houden en deels vanwege rechtenkwesties. Maar het heeft ook met Spielbergs reputatie als publieksbehager te maken. Cline creëerde een wereld waarin zijn eigen nerdy obsessies hem tot held konden maken en hoewel Spielberg vrijwel alle referenties naar zijn eigen films heeft verwijderd, doet hij in zekere zin hetzelfde. De puzzels en de verwijzingen – van King Kong (1933) tot The Shining (1980) – zijn stukken filmischer, zowel in hun uitgangspunt als om naar te kijken.

Het resultaat is een dik twee uur lange achtbaanrit die de aandacht van het publiek vakkundig bespeelt, vanaf de autorace waarmee de film opent tot het voorspelbare maar enerverende slotakkoord. De man die de blockbuster uitvond, zet maar weer eens in de etalage wat zijn speeltje vandaag de dag vermag. Iets te zeggen heeft het verder niet; de film schermt een beetje met kritiek op megalomane corporaties, maar dat lijkt eerder een knipoog naar de vele films die dat eerder deden dan dat het zelf enige bite heeft. En de moraliserende boodschap over ‘de realiteit onder ogen zien’ waarmee de film eindigt, valt volledig plat na het zichtbare plezier waarmee Spielberg ons de twee uur daarvoor (en de decennia dáárvoor) heeft meegesleept naar de wereld op het scherm. Maar vakkundig popcornvermaak is het wél.