Que Dios nos perdone

Klopjacht tijdens zinderende zomer

Wat op papier een dertien-in-een-dozijn thriller lijkt over een seriemoordenaar en de agenten die op hem jagen, blijkt in de uitvoering een stuk slimmer en complexer.

De eerste gruweldaad die we zien in de Spaanse thriller Que Dios nos perdone, wordt niet gepleegd door de seriemoordenaar waarop in de rest van de film gejaagd zal worden, maar door één van de twee rechercheurs die zich in die zaak vastbijten. Op hardhandige wijze wordt rechercheur Alfaro (Roberto Álamo) aan de kijker geïntroduceerd: op bewakingsbeelden zien we hoe hij een collega-agent volledig lens slaat. “We liggen elkaar niet”, is zijn stugge uitleg als hij terugkomt op kantoor na een paar weken te zijn geschorst.

Pas daarna vindt de eerste in een reeks moorden en verkrachtingen van bejaarde vrouwen plaats, de zaak waarin Alfaro en zijn partner Velarde (Antonio de la Torre) zich vastbijten. De sociaal onhandige Velarde heeft ook zo zijn problemen, waarvan het feit dat hij flink stottert het meest in het oog springende is. De hijgerigheid waarmee hij op de eerste plaats delict aan de schouw­arts blijft vragen of het slachtoffer is verkracht, laat een vieze nasmaak achter bij de kijker. En bij veel van zijn collega’s.

Kortom: zowel Alfaro als Velarde weten misschien net iets té goed wat die seriemoordenaar waar zij achteraan zitten beweegt. Geen wonder dat zij zich als terriërs vastbijten in de jacht, in de snikhete Madrileense zomer van 2011. Regisseur Rodrigo Sorogoyen en zijn coscenarist Isabel Peña kozen dat jaar niet voor niets. De stad was destijds in de greep van zowel de grootschalige protesten tegen de bezuinigingen die bekend kwamen te staan als de beweging 15-M, maar ook van een aanstaand bezoek van de Paus. Twee tegenovergestelde krachten die beide zorgen voor massa’s mensen op straat en overkokende emoties, twee elementen die Sorogoyen slim inzet tijdens een indrukwekkend gefilmde, aangehouden achtervolging.

Maar voor het grootste deel draait Que Dios nos perdone niet direct om de jacht op de moordenaar. Die vormt de kapstok, waaraan Sorogoyen gewichtiger zaken ophangt: die politieke en maatschappelijke lijntjes in het straatbeeld, en vooral de karakterstudies van zijn twee hoofdpersonages. Ze beginnen als clichés van het politiegenre — de gewelddadige agent, de autistische detective — maar krijgen gaandeweg meer complexiteit. Met hen groeit ook de stijl van de film mee: het begint met onrustige handheld-beelden die we van zoveel thrillers gewend zijn, maar krijgt gaandeweg meer bravoure, met een zinderende ontsnapping in één shot als hoogtepunt. Zo levert  Sorogoyen in zijn tweede speelfilm een zelfverzekerd lesje gen­refilmmaken: zó maak je van een dertien-in-een-dozijn thriller iets grootsers.