Oasis: Supersonic

Explosieve chemie

Het Britse optimisme in de jaren negentig was de voedingsbodem voor de immense populariteit van Britpop, waarvan Oasis de populairste vertegenwoordiger was. Geen woord daarover in deze rockumentary over de supergroep.

Op zijn hoogtepunt was Oasis groot. Echt bizar groot. In de zomer van 1996 speelde de band uit Manchester twee megalomane openluchtconcerten. Tweehonderdvijftigduizend bezoekers brulden alles mee: vanaf de eerste Oasis-hit ‘Supersonic’ tot het iconische ‘Wonderwall’. De vraag naar kaartjes was vele malen groter: 2,25 miljoen fans werden teleurgesteld.

Regisseur Mat Whitecross plaatst de Knebworth Park-concerten als een stip aan de horizon, en laat vervolgens zien hoe Oasis kon uitgroeien van een oefenruimtebandje tot een supergroep. Dat levert een saai opgebouwde rockumentary op, waarbij het ene belangrijke concert wordt gevolgd door de volgende single die op nummer één in de Britse charts belandt, waarna een album nóg beter verkoopt en er wéér belangrijkere concerten volgen. Dit alles gelardeerd met de voortdurende broedertwist tussen gitarist en liedjesschrijver Noel Gallagher en zanger, frontman en enfant terrible Liam Gallagher.

Veruit het interessantst zijn de foto’s, filmpjes en foto’s uit de jonge jaren van de Gallaghertjes. Ergens in dit beeldmateriaal moet de oorsprong te vinden zijn voor de explosieve chemie tussen Noel en Liam: een chemie die enerzijds bijdroeg aan de herkenbare sound van Oasis, maar die anderzijds resulteerde in door drank en drugs gevoede ruzies en weglooppartijen. Maar anders dan in zijn heerlijke biopic Sex & Drugs & Rock & Roll, waarin Whitecross de onhebbelijkheden van punkgrootvader Ian Dury herleidde tot een door trauma’s geplaagde jeugd, houdt de regisseur zich frustrerend op de vlakte. Een anekdote over die keer dat Liam op school een klap op zijn kop kreeg met een hamer, waarmee zijn muzikaliteit zou zijn ‘aangezet’, is amusant. Maar ook niet meer dan dat. Waar de filmmaker — geholpen door een fenomenaal acterende Andy Serkis — Ian Dury durfde neer te zetten als een hoogst interessante klootzak, daar beklijft in Oasis: Supersonic het beeld van de broertjes Gallagher als twee door vader-issues geplaagde eikeltjes die braaf voldoen aan alle rocksterrenclichés.

De veel te lange docu laat alle context weg. Geen woord over het Britse optimisme dat in de jaren negentig de voedingsbodem creëerde voor de immense populariteit van Britpop. Waarvan Oasis de populairste vertegenwoordiger was, ook al wilden ze daar niet bij horen. De Gallaghers hebben overduidelijk hun inhoudelijke stempel op Supersonic kunnen drukken: hoe valt anders te verklaren dat met geen woord gerept wordt over de destijds zo zwaar gehypete vete tussen Blur en Oasis?