Maps to the Stars

Het trauma van Hollywood

Maps to the Stars

Verstopt in een Hollywood-satire zit een nachtmerrie over trauma en overdracht. Welkom in het Tinseltown van David Cronenberg.

Er wordt wel eens gezegd dat alle regisseurs vroeg of laat de behoefte krijgen om een film over hun eigen vak te maken, over de film­wereld, en vooral over wat een wonder het eigenlijk is dat er nog zoveel films gemaakt worden met al die door writer’s block geplaagde scenarioschrijvers, bijrolacteurs met sterallures en neurotische en verslaafde sterren. Maps to the Stars is de film-over-film van David Cronenberg en na zijn première dit voorjaar op het Filmfestival Cannes een mooie afsluiter van de Cronenberg-zomer in het Amsterdamse EYE.

Het Hollywood van Cronenberg ligt ergens tussen Mulholland Dr. (2001) van David Lynch en de studiocomplexen uit Robert Altmans The Player (1992). Zijn film krabt het dunne laagje klatergoud af van de Hollywooddroom en onthult de neuroses en de trauma’s die daaronder huizen.

Dat is geen aangenaam gezicht.

Het begint allemaal zo hoopvol en iconisch. Het meisje Agatha arriveert in Hollywood, opgerold op een stoel van een Grey­hound-bus. Ze is het meisje dat dagelijks arriveert op het busstation in Los Angeles, bekend uit films en liedjes, ze gaat het maken. Maar misschien is ze toch niet helemaal dat archetypische meisje als ze even later in een limousine stapt. Dat de chauffeur gespeeld wordt door Robert Pattinson, die zich in Cronenbergs Cosmopolis (2012) nog zo comfortabel op de achterbank liet rondrijden, zou ons niet mogen verrassen. We hadden het kunnen weten. Film is een illusiemachine. Dus waarom zou een film die over de filmwereld gaat niet om te beginnen al onze vooronderstellingen onderuit schoffelen en acteurs niet alleen een personage laten spelen, maar ook zijn persona of image?

Cronenberg schildert Hollywood af als een hyperrealistische nachtmerrie. Alles is precies zoals we denken dat het is (en zoals we het kennen uit eerdere films over film), maar toch ook weer niet. Het is nu eens niet jaloersmakend, maar roept een licht gevoel van weerzin en onbehagen op. Uncanny.

Achter de spiegel van schijn en werkelijkheid weeft hij een web van familierelaties, waarin moeders en dochters, broers en zussen op een perverse manier aan elkaar verbonden zijn en onverwerkte zaken op elkaar overdragen.

Dat psychologische verschijnsel van overdracht en projectie is natuurlijk ook interessant in filmische zin. En het kan nogal onthutsend zijn om na het zien van Maps to the Stars niet alleen op verhaalniveau te kijken hoe de personages van de zonden van de vaderen de zonden van de zonen maken (en van de toeschouwer wellicht), maar ook hoe je als toeschouwer voortdurend van alles terugprojecteert op films en filmpersonages en tijdens het kijken voortdurend met je eigen verwachtingen en vooronderstellingen wordt geconfronteerd.

Maps is zo grappig en raak dat het verleidelijk is om de film alleen als satire te zien. Maar er spoken ook vreemde ondoden in rond. Hoe echt zijn filmpersonages eigenlijk? Of zijn ze een grote schreeuw om leven, uit angst om als het zaallicht weer aangaat te vervagen? Het filmdoek wordt op zulk soort momenten een levensgroot ademend membraan, waardoorheen een vreemde vorm van osmotische uitwisseling plaatsvindt tussen toeschouwer en film. Er zit voldoende horror in de film. Het blijft natuurlijk wel een Cronenberg. Maar de echte horror schuilt in het kijkproces zelf.