L’intrus

Doolhof in Polynesië

L’intrus

Claire Denis heeft met L’intrus een raadselachtige film gemaakt, die zich aanvankelijk erg alledaags voordoet maar dan op reis gaat naar Tahiti. Een retrospectief van haar films is te zien in het Filmmuseum.

L’intrus is een labyrint zonder uitgang. Regisseur Claire Denis geeft je verschillende draden van Ariadne mee, maar knipt ze door zodra je binnen bent. Concrete locaties en personages, een plot, het lijkt er allemaal te zijn, afgeleid van Jean-Luc Nancy’s gelijknamige roman.

Kijk, liegt Denis al meteen aan het begin: we bevinden ons vlakbij de Zwitsers-Franse grens. Af en toe in het gezelschap van de jonge douanier Antoinette en haar vriend Sidney, maar meestal aan de zijde van Louis, een oude man met een zwak hart die teruggetrokken leeft in een berghut.

Een nieuw hart
Ergens in Azië, Zuid-Korea misschien, wacht een nieuw hart. Besteld bij een geheimzinnige Russische vrouw, die Louis om de een of andere reden over de hele wereld najaagt, tot in Polynesië, waar hij ooit nog een zoon schijnt te hebben verwekt.

Ergens in Azië. Clandestien. Geheimzinnig. Dromen en denkbeeldige zonen. En het wordt alleen maar complexer, welke gang van het labyrint je ook inslaat.

Deze bijvoorbeeld. Louis’ honden blaffen telkens alsof er buiten een indringer rondloopt. De ene keer pakt hij zijn geweer, hoor je een knal maar zie je niet door en op wie er werd geschoten; de andere keer is het Louis’ vrouw (of vriendin) die hem al dan niet gewenst bezoekt, die in de stad werkt als apothekeres maar na twee scènes uit beeld verdwijnt alsof ze nooit heeft bestaan. De derde keer dat de honden blaffen treft Louis buiten een vreemdeling aan, die hij koelbloedig de keel doorsnijdt. De volgende morgen dumpt hij het lijk in de sneeuw. Een meisje met een hond vindt de dode jongen omhoog turend vanonder het ijs. Ze dringt Louis’ hut binnen, nadat deze naar Azië is vertrokken, gaat er als Goudlokje in bad en bed. Vervolgens alweer een stel vreemdelingen dat alweer een bloederig lijf door het winterlandschap sleept. In de sneeuw ligt een losgerukt hart. Dat van het meisje? In de hut ontdekt Sidney bloedsporen, er kleven pluizen hondenhaar aan. Dat is wat er van zo’n draad van Denis overblijft.

En dan – alle rafels weggooien of ze aan elkaar knopen en zien wat er dan gebeurt? Je voor de film afsluiten, zoals hij zich blijkbaar voor jou afsluit, of eigen je je hem juist toe?

Die vraag gold ook voor twee van Denis’ vorige films, Beau travail (1999) en Trouble Everyday (2001) – de eerste een zwetend gedicht over mannentorso’s in het vreemdelingenlegioen, de tweede een minstens zo fysieke oefening in kannibalenhorror en -liefde. Films waar scènes elkaar overstromen, op golven van zeewater, sperma en bloed. Voel en ken je in conventionele films een personage via zijn gemoedstoestand, bij Denis is het andersom, wordt de geilheid of vleeslust van de personages meteen ook de geilheid of vleeslust van de film. De plot functioneert als appetizer en valt vroeg of laat uiteen in onverzadigbare kleuren, vormen en geluiden, turende gezichten, grijpende handen, kronkelende lijven. Vendredi soir (2002) – Denis op haar meest speels en kleurig – vertelt met zijn romance-voor-één-nacht dan nog het minst en kronkelt het meest.

Palmen
Het grootste verschil tussen L’intrus en deze films is dat de oude man Louis te bang of vermoeid is om zich aan zijn gedachte- en leefwereld over te geven, wat de film stugger en terughoudender maakt. Beau travail en Trouble everyday komen onbeschaamd voor hun extreme karakter uit, terwijl je aan het begin van L’intrus ziet hoe Sidney luiers verschoont, hoe Antoinette de afwas doet, hoe Louis een pannetje cantharellen bakt. Alles zo bedrieglijk normaal.

De camera gedraagt zich eveneens keurig, de personages schoon en scherp in beeld houdend. Soms is L’intrus prachtig alledaags, zoals in de lange close-up van Sidneys baby, die tegen zijn borst geklemd eerst slaapt, dan langzaam wakker wordt, vader peinzend aankijkt en héél even voluit naar hem glimlacht. En soms is de film ook gewoon saai.

Maar uiteindelijk wordt de werkelijkheid van L’intrus op alle punten opengebroken. Polynesische palmen ruisen dan in koor met het Jurabos. Herinneringen aan Louis’ eerste bezoek (scènes uit Le reflux, een film die hoofdrolspeler Michel Subor in 1966 op dezelfde locatie opnam) mengen zich met het tweede.

Subor wordt aan zee weer de zwijgzame legioenofficier uit Beau travail. Bloemenkransen kleuren het eiland rood, de sneeuw groen. Het uitgerukte hart op het ijs, het kruisachtige litteken op Louis’ borst, het vers gedolven eilandgraf, de doodskist en de toespraak van de zwarte priester horen nu bij elkaar, ook al worden sommige van deze beelden door scènes of uren van elkaar gescheiden; zodat je weet wie er in die kist ligt, maar onmogelijk kunt zeggen hóe je dat weet.

Heb je je blijkbaar toch door die oude, stugge man en zijn troebele dromen laten verleiden.


Een retrospectief van Claire Denis is te zien van 1 t/m 16 november 2004 in het Filmmuseum, Amsterdam.