Kan door huid heen

Een huis als tweede huid

Kan door huid heen

Het Filmfestival Berlijn heeft de Nederlandse film ontdekt. Na Nanouk Leopold twee jaar geleden met Wolfsbergen, gaan in 2009 maar liefst vier films van Nederlandse regisseuses draaien op de Berlinale. Films over het wrede leven van jonge vrouwen, zoals het overdonderende Kan door huid heen van Esther Rots.

Het is uit. Over en uit. Tussen stadse Marieke en haar vriendje. Het is uit. En dan begint het pas. De woede. De verloedering. De wraak. De boete.

Dat regisseur Esther Rots (1972) sterke archetypische filmbeelden kon boetseren, was al gebleken uit haar eerdere kortfilms Speel met me (2002) en Ik ontspruit (2003; beide geselecteerd voor het Filmfestival Cannes) en het met een Gouden Kalf bekroonde Dialoogoefening (2005). Kan door huid heen was dus al op voorhand de Nederlandse film waar dit jaar het meest naar werd uitgezien.

En terecht. Rots maakt haar reputatie meer dan waar met een ijzersterk speelfilmdebuut dat kraakt als vers ijs, plakt als spinrag, wrang als rode wijn smaakt en de toeschouwer door een verwarrende hoeveelheid emoties voert.

Kan door huid heen breekt zijn hoofdpersoon helemaal af. Niets blijft Marieke (Rifka Lodeizen) bespaard. En als de stad haar te bedreigend is geworden, vlucht ze naar het platteland, naar een verlopen boerderij, die ze als een tweede huid om zich heen vouwt, maar niet voordat ze die ook helemaal gestript en onttakeld heeft. Hoe verder ze zich in die veilige binnenwereld terugtrekt, hoe meer alles om haar heen begint te desintegreren, tot het punt dat je aan haar geestelijke gezondheid moet gaan twijfelen. Of aan de onze. Zien wij wel wat er gebeurt? En gebeurt er wel wat wij zien? Marieke trekt niet alleen haar huis om zich heen, maar ook het filmdoek als een extra huid, waar zij langzamerhand onder verdwijnt en wij haar wanen en angsten op geprojecteerd zien. Misschien zijn het wel onze projecties, onze normen, onze veilige manieren om alles te diagnosticeren. Weg ermee.

Je ziet het niet vaak, zo’n plastische manier van filmmaken, zodat alle logica, analyse en plot slechts bijzaak lijken bij beelden van stoom en regen, van zaklantaarnlicht in de nacht en een ritselende rat. Je hebt het niet vaak, dat je denkt: zo moet het voelen, een paniekaanval, een depressie, een onnoembaar moment van verzoening als de wereld weer zacht wordt. Want eigenlijk wil je deze film niets noemen, omdat woorden afbreuk doen aan de beelden, aan de ervaring dat je ook als toeschouwer deze film kunt zijn.