JONAH WHO LIVED IN THE WHALE

Beschermd tegen het weten

Vader (Jean-Hughes Anglade) en zoon (Luke Petterson) in Westerbork

Zo kort na alle publiciteit rondom Spielbergs Schindler’s list is het bijna onmogelijk de verfilming van de veelgelezen novelle ‘Kinderjaren’ te bekijken, zonder de bijbehorende vraag te stellen. Kan de holocaust als onderwerp dienen voor een speelfilm zonder dat daarmee sprake is van trivialisering? Jonah who lived in the whale onttrekt zich echter, ondanks zijn onderwerp, aan deze discussie. De film doet geen poging het onbevattelijke te omvatten: het door de vervolging veroorzaakte leed dringt zich aan het kind Jonah op, even gruwelijk en onbegrijpelijk als vertrouwd en vanzelfsprekend.

In 1978 verscheen de novelle ‘Kinderjaren’, geschreven door de Nederlandse natuurwetenschapper Jona Oberski (1938). Het boek werd in de hele wereld met veel lof ontvangen. De Italiaanse verfilming verbeeldt de door de auteur opgeschreven herinneringen zeer getrouw. Net als in ‘Kinderjaren’ volgen we de reis naar Westerbork en Bergen Belsen geheel vanuit het perspectief van de kleine Jonah. De sobere, quasi-naïeve en korte maar precieze zinnen waarmee Oberski zijn kinderwereld opriep, zijn omgezet in even eenvoudige, intieme beelden. Afhankelijk van de positieve of negatieve emoties die bij de momenten horen zijn ze zonnig geel of grauw blauw gekleurd.
In Jonah’s herinneringen aan Westerbork schijnt de zon nog en wordt een van de scènes zelfs ondersteund met een vrolijk Hebreeuws muziekje. Hoewel de angst en zorg van de ouders zichtbaar wordt voor de wetende toeschouwer in hun verborgen blikken, slagen zij erin hun verwonderde kind nog met warmte, optimisme en bescherming te omringen. In Bergen Belsen is echter Jonah’s kinderwereld, en daarmee ook de film, verduisterd. Zijn onherkenbaar veranderde vader sterft aan uitputting en zijn moeder en hij houden zich met moeite in leven. De kinderen spelen er vreemde kinderspelletjes.

Nieuwe wetten
Zo worden de met lijken volgestapelde kassen door de kinderen gebruikt als ontgroeningsterrein: een tijdelijke opsluiting temidden van de dode lichamen en je behoort tot de ‘groten’ in plaats van de ‘kleintjes’. Het stiekem de tong uitsteken naar de Duitse bewaker is als het onopgemerkt nawijzen van een onderwijzer op school, en groot is de verbazing wanneer moeder hysterisch woedend op dit vergrijp reageert. Jonah wordt bijna terloops door de andere kinderen uitgejouwd om het feit dat zijn dode vader geen laken om zich heeft in het lijkenhuis; in een ‘gewone’ wereld waren wellicht Jonah’s kleren of kapsel de aanleiding geweest tot dergelijke pesterij.
In haar brieven uit Westerbork uitte de Nederlandse schrijfster Etty Hillesum haar zorg over de wijze waarop de kinderen in het concentratiekamp zich aanpassen aan de nieuwe wetten en de nieuwe taal: "In mijn ziekenbarak trof ik een tenger ondervoed meisje van twaalf jaar. Op dezelfde gezellige en argeloze manier waarop een ander kind vertelt over z’n sommetjes op school, vertelt ze me: Ja, ik kom hier uit de strafbarak, ik ben een strafgeval. [..] De conversatie der kinderen onder elkaar is ontstellend, ik hoorde een jongentje tegen een ander zeggen: ‘Nee joh, het 120-duizend stempel is heus niet het beste, als je half arisch bent en Portugees, dát is goed.’"
Wanneer je drie jaar van de zeven jaren die je leven telt doorbrengt in de wereld van Bergen Belsen zijn de verschrikkingen niet minder verschrikkelijk, maar wel een stuk gewoner. Het is precies deze kinderlijke aanvaarding van het onaanvaardbare die de film Jonah who lived in the whale en de aan de film ten grondslag liggende novelle zo schrijnend maken.

Onbevattelijkheid
In de filosofische discussies omtrent het hoe en waarom van representaties van de jodenvervolging (zie onder andere de Filmkrant van maart) draait het steeds om dezelfde vraag: hoe te getuigen van iets dat niet te bevatten valt, van gebeurtenissen die niet in woorden of beelden uit te drukken zijn. De kracht van Claude Lanzmanns documentaire Shoah lag precies daarin dat hij de onmogelijkheid van de getuigenis van de holocaust aan de kijker opdrong. In alle gesprekken die Lanzmann voerde met slachtoffers, daders en omstanders kwam het niet kunnen of niet willen zien of bevatten van de zich voltrekkende gebeurtenissen naar voren. De slachtoffers waren overrompeld door verdriet, verlies en angst, en drukten, gericht op overleving, hun ervaringen weg. De daders wilden (en willen nog steeds) niet gezien worden en deden hun best alle sporen te vernietigen. De omstanders keken weg uit angst of uit haat.
Ook in Jonah who lived in the whale wordt deze onbevattelijkheid van de holocaust ervaringen gethematiseerd, zij het op een heel andere wijze. We zien en ervaren de gebeurtenissen mee vanuit het perspectief van een klein kind dat de omvang van de ramp niet kán beseffen, en door de hem omringende volwassenen zo lang mogelijk tegen dit weten beschermd wordt. Jonah who lived in the whale verbeeldt op deze manier niet zozeer de verschrikkingen van dé holocaust, als wel de onbegrijpelijke gebeurtenissen uit de jeugd van Jona Oberski. Maar juist in het naast elkaar plaatsen van Jonah’s confrontatie met honger en dood en zijn immer voortdurende kinderlijke besognes, wordt het absurde kader van de vernietigingskampen de toeschouwer opnieuw pijnlijk duidelijk.

Jann Ruyters