HUFTERS & HOFDAMES

Werken met een vriendenclub

Eddy Terstall is terug. De jonge filmregisseur werd afgebrand na zijn tweede lange speelfilm Walhalla, maar neemt nu revanche met Hufters & hofdames. Met minimaal budget maakte Terstall een uitgesproken, sprankelende film over liefde, onzekerheid en strategieën van het versieren in eigentijds Amsterdam. De eerste producent die zoekt naar “iets luchtigs, zoals ZUSJE of Hufters & hofdames” is al gesignaleerd.

Zelden mocht een Nederlandse filmmaker zo’n uitgesproken persoonlijke kritiek incasseren als de Amsterdamse cineast na zijn tweede lange speelfilm Walhalla (1995). De satire van afgestudeerd socioloog Terstall op de domheid van extreem rechts, gesitueerd in een Belgisch Nergenshuizen, zou teveel sympathie opwekken voor de brallende, moordende huidhoofden (skinheads). “Blij dat m’n dochter een rol in die film weigerde”, openbaarde Ed van Thijn in zijn memoires. “De hele zaal leefde mee met de racisten”, dus gaat dat zien, jubelde publicist Max Pam na een bezoekje aan Tuschinski. Afgezien van twijfels over Terstalls integriteit, werd volop getwijfeld aan zijn satirische vermogens. De socialistische wethouder die overloopt naar een extreem rechtse partij, of een tirade van die politicus over negerfruit (“wat is er mis met onze appel?”), dat was toch ongeloofwaardig?
Rechtvaardig vindt Terstall (De Jordaan, 1964) die kritiek nog steeds niet. “Ik heb me gebaseerd op incidenten die zich letterlijk zo hebben afgespeeld in België. Die wethouder was gemodelleerd naar een Antwerpse schepen, de discussie over negerfruit is werkelijk zo gevoerd door het Vlaams Blok. Door de Belgische onafhankelijke media, zoals De Morgen en Humo, werd dat nog wel opgepikt — maar in Nederland werd het niet herkend. Nou ja, de werkelijkheid was dan ook vrij absurd.”
Dan erkent hij: “Achteraf gezien mag ik mezelf verwijten dat ik te impliciet ben geweest. Misschien had ik het absurde zwaarder moeten aanzetten. Ik heb artistieke concessies gedaan, die ik beter achterwege had kunnen laten. Het wonderlijke is dat ik het destijds wel aanvoelde, maar ik had geen totale zeggenschap over mijn film.”
Terstall accepteerde de compromissen, viel zijn producent niet af — en doet dat nog steeds niet — maar voelde zich wel degelijk belemmerd als filmmaker. Dan maar no-budget, dacht de gefnuikte cineast. En het bleek een gouden greep. “Het probleem met gedeelde verantwoordelijkheid is dat mensen je oordeel in twijfel kunnen trekken. Dat heb ik bij deze recht willen zetten.”

Versieren
In Hufters & hofdames, naar een scenario van Terstall en Rolf Engelsma, maken de politiek getinte thema’s uit Transit en Walhalla plaats voor een luchtig en slim geconstrueerd liefdesverhaaltje over twintigers in de hoofdstad anno nu, die worstelen met de liefde, hun opvoeding en met zichzelf. De hufter uit de titel is de aantrekkelijke macho Gino, die geroutineerd versiert maar geen vrouw aan zich kan binden. Marc van Uchelen speelt, knap acterend, zijn natuurlijke tegenpool Dimitri — een onzekere jongen die zijn schaakpartners blind mat kan zetten, maar de kwaliteiten mist om zijn hartsvriendin Esther (natuurtalent Rifka Lodeizen) te verleiden tot iets meer dan een prettig gesprek. Onder invloed van een paar gesprekken met lefgozertje Marten — een hilarische rol van Daan Ekkel — kruipt de blindschaker voorzichtig in de huid van de macho die hij niet is. Het begin dus van meer ellende?
Terstall gaat verder dan het uitspelen van de tegenstellingen tussen evidente tegenpolen, tussen machogedrag en platonisch geïnspireerde frustraties. Hufters & hofdames had een gênante film kunnen worden, maar ontstijgt basale schema’s en evidente platheid in een hecht en economisch verfilmd scenario. Terstall bouwt zijn verhaal bijna terloops op en begint halverwege opnieuw, met een letterlijke knal — een vuist die recht in de camera slaat — vanuit een nieuw perspectief. Die breuk met een lineaire vertelvorm resulteert in een verdieping van zijn karakters, in een relativering van de vrolijke straatwijsheden en het mannen-onder-elkaar gebral, kortom, in een visie op z’n personages die telkens voor kleine verrassingen zorgt. Opmerkelijk soepel acteren van zijn merendeels onervaren acteurs, een scherp oor voor modern-Amsterdamse dialogen en Terstalls messcherpe comedy-timing completeren het beeld van een kleine, innemende, waarschijnlijk ook op buitenlandse markten potente film.

Subcultuur
De film werd opgenomen in zestien dagen in zomers Amsterdam, met een budget van 40.000 gulden en een jonge, onbetaalde cast en crew. De middelen waren weliswaar minimaal, maar vormden nauwelijks een belemmering, zegt Terstall. “Werken met een kleine crew maakt je flexibel, waardoor het makkelijker wordt om zeg tien scènes per dag op te nemen. Op een gegeven moment kom je in een soort roes — en lijkt het alsof alles steeds sneller en eenvoudiger gaat. We werkten met een vriendenclub — met mensen die vaak aan een half woord genoeg hebben.”
“Ik maak zelf graag m’n kaders, maar heb dat na een paar dagen aan m’n camerateam overgelaten. ‘En wat had jij nou anders gedaan?’, vroeg m’n cameraman na afloop. Toen we de shots naliepen bleek dat hij, op drie instellingen na, het kader had gekozen dat ik zelf zou hebben neergezet. Zo’n overeenkomst is bijna cultureel bepaald; dan merk je dat je, omdat je uit dezelfde subcultuur komt, toch op een vergelijkbare manier tegen dingen aankijkt. Je voelt allebei wanneer iets te pompeus is, of juist te subtiel.”
De kunst van het regisseren bestaat er voor Terstall primair uit zijn team, dat dagen maakte van zo’n achttien uur, zo ontspannen mogelijk te houden. “Ik probeer zo naturel mogelijk te regisseren. Geen rare gebaren maken, niet constant roepen dat het acteren iets dunner moet, geen stemverheffingen. Want dan maak je mensen ervan bewust dat ze aan het acteren zijn en worden ze verkrampt. Het klinkt gek, maar ik wil er zo min mogelijk de aandacht op vestigen dat de camera draait.”
“Om dat te bereiken, moet je zorgen dat acteurs zich niet erg hoeven in te spannen om bepaalde resultaten te bereiken. En dat lukt alleen als je mensen selecteert op hun fysieke eigenschappen, zodat ze zich niet in allerlei bochten hoeven te wringen. Hun natuurlijke motoriek en mimiek moet sporen met de rol die ze spelen. Dat betekent niet dat de rollen dicht bij hun karakters moeten liggen. Acteurs hoeven van mij niet in het diepste van hun ziel te graven.”
“Werken met onervaren acteurs heeft bovendien voordelen. Ze hebben nog geen eigen stijl, ze zijn makkelijker kneedbaar. Ik draai sterk op de montage — en vraag aan m’n acteurs om aan het einde van een scène, bijvoorbeeld even een blik aan te houden, of een klein gebaar te maken. Een ervaren acteur zal zich sneller afvragen waarom dat moet. Zal vaker zeggen: ‘Liever niet, ik voel dat anders’. Zo iemand drijft z’n zin door, dan zit ik met een shot dat ik niet kan gebruiken. Ik vind mezelf geen geniaal schrijver en op de set ben ik vooral rustig, maar als ik draai zie ik de balans van de film voor me. Ik ben eigenlijk een soort filmende editor. Daarin ligt mijn kracht.”

Sovjet-systeem
Was de no-budget opzet van Terstall vooral bedoeld om onbelemmerd te kunnen werken, intussen wordt hij door generatiegenoten al naar voren geschoven als pleitbezorger voor het recht op final cut en voor een filmcultuur waarin een regisseur per definitie het laatste woord heeft. Zo simpel is het, inderdaad, al lang niet meer. De meeste speelfilms mogen dan niet boven het internationaal gezien schamele budget van zeg twee miljoen gulden uitkomen, voor dat bedrag mag een regisseur zich wel onderwerpen aan de altijd goedbedoelde, soms bindende adviezen van assertieve producenten, fondsadviseurs en omroepdramaturgen. En zo wordt het gewaagde idee van menig regisseur tot compromis vermalen, of stukgeluld.
Onafhankelijk gefinancierde films als ZUSJE en Blind date worden dan ook graag aangevoerd als bewijs van de stelling dat een beetje cineast zich maar beter niet door de molen kan laten halen. Is Hufters & hofdames het nieuwste argument? Terstall stelt dat de film- en omroepfondsen weinig te verwijten valt. “Het systeem zou wat toegankelijker kunnen zijn voor de jongere generatie cineasten. En ja, het aanvragen van subsidie zou idealiter veel sneller moeten gaan. Een jaar ben je zo kwijt, dat is te lang.”
“Maar het hoofdprobleem van de Nederlandse film is de dominante rol van de omroepen. Hilversum is voor veel projecten een bijna onneembare veste. Omroepen subsidiëren gemiddeld een film per jaar, dat is te weinig. Bovendien zijn de omroepdramaturgen ook niet zo vrij als je zou willen; ze moeten zich ook weer verantwoorden naar hun bestuur. Ze gaan op een gegeven moment verordenen — en dan krijg je zo’n Sovjet-systeem, waar verrassende ideeën niet meer gedijen en creatieve risico’s worden geschuwd.”
“Toch heb ik het met Hufters & hofdames wel geprobeerd, samen met m’n vorige producent. Ik meen dat we door vijf omroepen zijn afgewezen — toen vonden we het wel genoeg. Tja, wie zit er ook te wachten op een film van een vriendenclubje uit de Jordaan? Nu dreigt het alweer een beetje door te slaan naar de andere kant. Een vriend van me presenteerde laatst een drama aan producent X. ‘Nee, dat is niks voor mij’, kreeg hij te horen, ‘ik ben eigenlijk op zoek naar een luchtige film. Zoiets als ZUSJE of Hufters & hofdames‘.” Terstall lacht. “Nog even en je krijgt geen poot meer aan de grond als je niet in Amsterdam woont, of boven de dertig bent. En intussen mag ik hopen dat de film niet al teveel gehyped wordt. De verwachtingen kunnen ook te hoog gespannen zijn.”

René R. Kastelein