Het zusje van Katia

Op wie lijk ik?

Ze is een oase van goedheid in een harde wereld die maar mondjesmaat tot haar doordringt. Ze is het zusje van Katia in de gelijknamige, bijzondere film van Mijke de Jong.

Ze zijn op een wonderlijke manier met elkaar verbonden in de tijd: Dicky, de circusvrouw uit Calimucho, en het zusje van Katia, het meisje uit de gelijknamige film van Mijke de Jong. Beide films gaan deze maand in première en de raakvlakken zijn opvallend.

Allereerst is er het ongedwongen gebruik van de camera, die hen in beide films op de hielen zit. Terwijl Dicky een volwassen vrouw is — te volwassen eigenlijk, gebukt als ze gaat onder alle zorgen — is het zusje van Katia een meisje tussen servet en tafelkleed, dat omringd wordt door problemen in haar familie maar zelf nog redelijk ongeschonden door het leven gaat. Haar blik is onze blik in de zeer zorgvuldige gemaakte film van De Jong, die met Bluebird en het binnenkort te draaien Joy een trilogie heeft gemaakt over dertienjarige meisjes die in die vreemde wezenloosheid verkeren waarbij de harde wereld slechts mondjesmaat naar binnen sijpelt.

“Wat wil je worden?”, vraagt de leraar aan het begin van de film. “Gewoon, het zusje van Katia”, antwoordt ze. En omdat Katia helblond haar heeft en zij zwart haar tot op haar heupen, vraagt ze aan haar moeder: “Op wie lijk ik dan?”, waarop de moeder zegt dat ze niet weet wie haar vader is. Pas helemaal aan het eind van de film leren we de naam kennen van dit ‘zusje van Katia’, als ze in de armen ligt van haar grotere zus. Ze leven in een Russisch immigrantengezin in Amsterdam-Noord, met een moeder die zich prostitueert (een afgetobde maar gedistingeerde Olga Louzgina, bekend uit de tv-serie Waltz) en een oudste dochter die als paaldanseres in een club werkt. De jongste dochter die we zo goed leren kennen is een oase van goedheid: ze helpt haar moeder met het opzetten van haar pruik en streelt haar zus alsof ze geliefden zijn.

Bankje
Net als in haar vorige film Tussenstand laat Mijke de Jong zien hoe een kind zijn eigen gang gaat terwijl de volwassenen hun grip op zichzelf en hun kinderen verliezen, juist in een tijd dat er houvast geboden zou moeten worden. In Het zusje van Katia zoekt het meisje haar eigen plekken op: een lege speeltuin, of kijkend naar de pratende mensen om haar heen op een bankje voor het station, waar ze een jonge evangelist ontmoet die zich over haar ontfermt, totdat ze de platonische band in al haar onbeholpenheid en imitatiegedrag op het spel zet.

De Jong heeft zich na Bluebird en Tussenstand nog meer bekwaamd in het verfijnde filmen waarin niets overbodig is, alhoewel Het zusje van Katia minder ontroert dan het prachtige Bluebird en minder schuurt dan het vileine Tussenstand. Zo pijnlijk — en grappig — als die film was, zo mild is Het zusje van Katia, zonder soft te worden: het is De Jong meer te doen om de eigen, noem het naïeve blik van haar hoofdpersoon, dan om een maatschappelijk, sociaal of persoonlijk probleem bloot te leggen. Des te sterker voel je dat het niet lang meer zal duren voordat de wereld niet langer van dit meisje afglijdt.