HET SURINAAMSE LEGIOEN

Voetballers die hun moederland zijn ontgroeid

  • Datum 06-02-2011
  • Auteur
  • Gerelateerde Films HET SURINAAMSE LEGIOEN
  • Regie
    Hans Heijnen
    Te zien vanaf
    01-01-2004
    Land
    Nederland
  • Deel dit artikel

Ruud Gullit

De moeizame aanpassing van Surinaamse voetballers in Nederland en hun doorbraak naar de top waren voor hen zelf grote obstakels en overwinningen. In Het Surinaamse legioen merken wij daar weinig van.

"Ik ben geen groepsmens. Juist daarom ben ik gefascineerd door hoe mensen in groepen met elkaar omgaan", zei regisseur Hans Heijnen in een eerder Filmkrant-interview. Dat is misschien de reden dat Heijnen Surinaamse voetballers boeiend genoeg vond om te volgen. Want het verhaal gaat dat de voetballers van Surinaamse afkomst een groep zijn.
Vanaf het begin van de profcompetitie in de jaren vijftig werden Surinaamse spelers door Nederlandse clubs hier naartoe gehaald en die overgang verliep niet voor iedereen even gemakkelijk. "De cultuurschok van de Surinamers in Nederland dreunt" — let op de tegenwoordige tijd — "volgens de makers nog lang na." Heijnen zoekt in Het Surinaamse legioen naar de band tussen de voetballers en Nederland, naar hun onderlinge band, maar vooral ook naar de band tussen de spelers en Suriname.
Het probleem met deze documentaire, geïnspireerd op het gelijknamige boek van Humberto Tan, is dat voetballers van Surinaamse afkomst geen groep meer zijn. Misschien wel in het Nederlands elftal, waar nog maar een paar jaar geleden een conflict ontstond tussen de ‘kabel’ van donkere spelers en de toenmalige bondscoach. Maar buiten het nationale elftal is die groepsidentiteit een construct en aan dat feit ontsnapt ook Heijnen niet. Helaas komt dat kabelconflict — er was ook een witte kabel met De Boer, Stam, Cocu en anderen — in de documentaire niet aan de orde.

Moerastuin
De Suriprofs, een gelegenheidselftal van voetballers van Surinaamse afkomst dat één keer per jaar in Suriname een wedstrijd speelt — komen in het verhaal niet als een team naar voren. Terwijl Heijnen veel aandacht besteedt aan de belevenissen van het elftal: de Suriprofs in de jungle, de Suriprofs op bezoek bij president Venetiaan, de Suriprofs op bezoek in een ziekenhuis. Als de spelers zich al met elkaar verbonden voelen dan blijkt dat niet uit de beelden. Heijnen laat soms ontroerende verhalen zien — de eerste ontmoeting met een vader, Seedorf die huilend zijn familie bedankt voor alle steun — maar de documentaire stijgt niet boven die losse gebeurtenissen uit: er ontstaat geen overkoepelend verhaal.
Davids, Bogarde en Winter begonnen ooit in het James Albert Rigter Stadion in het district Coronie en de voorzitter van de club klaagt dat ze nooit meer iets van zich laten horen. Ruud Gullit kreeg acuut diarree toen hij voor het eerst in Suriname kwam. Dean Gorre — speelt nu in Engeland — wil alleen terug naar de moerastuin van zijn grootvader als er "naar Nederlandse normen" een pad is aangelegd omdat hij niet door de modder wil lopen. Het zijn soms halve grappen maar samen geven ze wel de indruk dat de meeste voetballers Suriname al lang ontgroeid zijn. Veel van hen zijn zelfs Nederland al lang voorbij omdat ze met veel plezier in Italië, Spanje of Engeland spelen. Voor de meesten is hun achtergebleven familie de enige reden om Suriname af en toe nog te bezoeken. Daardoor maakt het in de documentaire benadrukte contrast met Nederland en het nostalgische verlangen naar het moederland een geforceerde indruk. Alleen bij de oudere spelers, waarvan een enkeling is teruggekeerd naar Suriname, bestaat nog een emotionele band met het moederland.
Dat Surinaamse profvoetballers veel moeite hadden zich in Nederland staande te houden en door te breken naar de top lijdt geen twijfel, maar dat laat deze documentaire slechts sporadisch zien.

Ronald Rovers