HENRI LANGLOIS, THE PHANTOM OF THE CINÉMATHÈQUE

Troon voor excentrieke pionier

Henri Langlois

‘Gloire à celui par qui le scandale existe!’ De Franse regisseur Jacques Richard laat er aan het begin van zijn documentaire al geen misverstand over bestaan. Henri Langlois (1914-1977), oprichter van de Cinémathèque Française en geestelijk vader van de Nouvelle Vague, verdient glorie, en dat zal hij in drieënhalf slopende uren bewijzen.

In zijn voorlaatste film Éloge de l’amour (2001) wond Godard zich (onder veel meer) op over het tanende (film)historische besef, en stelde de vraag: Wie kent Henri Langlois nog? Langlois, ik wist dat het de oprichter van het filmmuseum in Parijs was, en dat het om een man ging die in kringen van filmliefhebbers zeer geliefd was. Ik wist ook dat hij een spil was geweest in het leven van Godard, Truffaut, Rohmer en vele andere Franse filmers, en dat ze het in de lente van ’68 met veel kabaal voor hem hadden opgenomen toen de Franse overheid dacht hem zomaar te kunnen wippen. Over de details was ik in het ongewisse, ook na het zien van The dreamers (2003) waarin Bernardo Bertolucci vooral een geromantiseerd portret schetst van drie cinefiele jongeren die elkaar in die bewuste Parijse lente van ’68 ontmoeten, op de stoep van de Cinémathèque Française. Het rumoer rond het ontslag van de cinematheek-directeur zit in Bertolucci’s film, compleet met archiefbeelden van Truffauts huisacteur Jean-Pierre Léaud die furieus de barricaden kiest, met de protesten van mei ’68, waarin heel Frankrijk de straat op gaat, in zijn kielzog.

Niemendalletjes
De documentaire die nu over hem is gemaakt, Le fantôme d’Henri Langlois zoals de originele titel luidt, zit zelfs barstensvol archiefmateriaal, en barstensvol pratende hoofden die samen de geschiedenis vertellen van het kolossale, kettingrokende genie. De documentaire begint netjes met de oprichting van het filmarchief in 1936, door film-enthousiastelingen Henri Langlois en Georges Franju. Het geheim van Langlois wordt gaandeweg duidelijk. Hij bewaarde en vertoonde films die anderen niet bewaarden en vertoonden. Eisensteins Potemkin (1925) en Murnau’s Sunrise (1927) werden elders al veilig gesteld, dus legde Langlois zich (onder meer) toe op Monsieur taxi (1952) en aanverwante ‘niemendalletjes’ die iets vertelden over het gewone leven in Parijs en die zonder Langlois’ inmenging op de vuilnisbelt van de filmgeschiedenis waren belandt. Langlois, die Buñuels L’âge d’or (1930) als zijn Mona Lisa beschouwde, was ook de enige die het negatief van Der blaue Engel (1930) bewaarde. Hij verstopte Chaplins The great dictator (1940) in een 12de-eeuws château toen Hitler ernaar op zoek was, loodste filmblikken langs de nazi’s in een kinderwagen voortgeduwd door Simone Signoret, en betaalde Nicholas Rays hotelrekeningen op het moment dat hij in Amsterdam volledig bankroet We can’t go home again (1976) aan het draaien was. Ja, van die smakelijke anekdotes die herinneren aan Hubert Bals, de even eigenwijze oprichter van het Filmfestival Rotterdam.
Het zijn verhalen die Langlois typeren als een excentrieke pionier met een buitengewone filmkennis die bovendien de kunst van het programmeren verstond (door films te koppelen en te zoeken naar overeenkomsten in stijl of thematiek), die filmvertoningen zélf inleidde en die de auteurscinema stimuleerde, zodanig zelfs dat er uit zijn vaste cliëntele jonge, gedreven filmmakers opstonden die met de Nouvelle Vague een tegenbeweging inluidden, Godard en Truffaut voorop. Bij Langlois hadden ze geleerd te kijken, en door te kijken hadden ze geleerd te filmen.
Langlois heeft in Richards film zijn troon gekregen, maar dan wel eentje die uit tureluurs makende snippertjes beeld en tekst is opgebouwd, methode: de ene deskundige vult de andere deskundige aan, en als bewijsvoering is er het archiefmateriaal. Verhelderend, verrijkend, voor wie Langlois wil leren kennen, maar aan het slot weet je ook dat Langlois naast Henri Langlois, the phantom of the Cinémathèque ook een ander, thematisch verwant portret zou hebben geprogrammeerd: Citizen Langlois (1994) van Edgardo Cozarinsky, een film waarin filmisch vernuft wordt getoond.

Belinda van de Graaf