Gone in 60 Seconds

De getuite siliconenlippen van een autodief

Na ‘high gear’ actiefilms als The Rock, Con Air en Enemy of the State heeft actieproducent Jerry Bruckheimer verzaakt om in zijn nieuwste film Gone in 60 Seconds voldoende stunts, vermakelijke personages en humor te stoppen.

In de gemiddelde Jerry Bruckheimer-film betekenen karakterontwikkeling en dieperliggende emoties meer tergend oponthoud dan een onontbeerlijke aanvulling. Het popcornpubliek verlangt immers van de producent slechts zoveel mogelijk ontploffingen, achtervolgingen en andere destructieve besognes. Het mag dan ook een totale desillusie worden genoemd dat juist deze elementen, die al tig jaar de onaantastbare pijlers van Bruckheimers succes vormen, in het grootste deel van Gone in 60 Seconds ontbreken.

Het verhaal, losjes gebaseerd op de gelijknamige film van stuntkunstenaar Toby Halicki uit 1974, is samen te vatten in één zin: er moeten in vier dagen tijd vijftig auto’s worden gejat door autominnaar en voormalige superboef Memphis (Nicolas Cage). Zoals in de meeste Bruckheimer-producties zijn binnen een kwartiertje alle kaarten geschud en staat niets de keiharde actiescènes waar het publiek zo gretig op wacht meer in de weg.

Helaas duurt het in Gone in 60 seconds vanaf dat moment nog minstens een uur voordat de te verwachten stunts zich eindelijk aandienen. Eer Memphis zich tijdens een – het moet gezegd – uiterst spectaculaire achtervolging met meer dan 240 kilometer per uur in een antieke Shelby Mustang uit 1967 door de straten van L.A. mag worstelen, moeten er eerst nog 49 andere auto’s worden ontvreemd. En als er iets níet spannend is om naar te kijken, is het wel een bende dieven die zonder noemenswaardige tegenslagen 49 auto’s op zo’n makkelijke manier kunnen meenemen dat je spontaan naar de dichtstbijzijnde Mercedes-dealer zou willen snellen om, net als in de film, met een baksteen de etalageruit in te slaan, de autosleuteltjes uit het opslagkastje te rukken en fluitend weg te rijden.

Zwijgende reus
Een tweede groot manco is het knagende gebrek aan vermakelijke personages. Waar in Bruckheimer-films als The Rock, Con air of Enemy of the State de antagonist onbetwist de show stal, krijgt de schurk die Christopher Eccleston neerzet – met door merg en been snijdend Engels accent en lekker priemende psychopatenogen – geen moment de kans om daadwerkelijk uit de verf te komen. Ditzelfde geldt voor de personages van andere grote acteurs als Nicolas Cage, die zijn tragische heldenrol uit eerdere Bruckheimer-producties fantasieloos prolongeert, en Angelina Jolie, die als love interest slechts ingehuurd lijkt om haar volle siliconenlippen continue te kunnen tuiten.

Een derde vervelend hiaat is de volstrekte humorloosheid waarmee het geheel wordt geserveerd. De enige die de korte tijd dat hij in beeld is geweldig grappig uit de hoek komt, is de voormalige Britse voetbalheld Vinnie Jones. Na zijn geslaagde debuut als Big Chris in Lock, Stock and Two Smoking Barrels bewijst hij in Gone in 60 Seconds met de verpersoonlijking van een aan Richard Kiels (Jaws) memorerende zwijgende reus dat hij inderdaad een geboren filmheld is.

De rest van de pogingen van regisseur Dominic Sena (Kalifornia) en scenarist Scott Rosenberg om wat broodnodige luim in de film te pompen, verzanden al snel in voorspelbare meligheid (een hond met indigestie die de gekopieerde sleutels van de Mercedes opeet, dat soort onzin). Het is niet te geloven dat uit de pen van Rosenberg ook juweeltjes als Beautiful Girls, Things to Do in Denver When You’re Dead en High Fidelity zijn voortgekomen.