CINEMA, ASPIRINES AND VULTURES

Voorrangsweg door de diepe wildernis

Voor wie een pijnstiller zoekt, is er nu Cinema, aspirins and vultures, een Braziliaanse op-wegfilm waarin een slang het enige gevaar vormt.

Ahhh, de sertão! Het noordoosten van Brazilië, dat door dorre droogte geteisterde, gebleekte niemandsland, waar — in de woorden van de Braziliaanse schrijver João Guimarães Rosa — "de weiden geen heiningen hebben; waar men tien, vijftien mijl kan reizen zonder een bewoond huis te vinden; en waar de misdadiger zijn lieve leven leeft ver van het wurghout van de wet. (…) De sertão is overal." (‘Diepe wildernis: de wegen’)
Wat een mooie wegfilm moet er in die omgeving te maken zijn! Helaas slaagt Marcelo Gomes daar met zijn Cinema, aspirins en vultures niet in. Daarvoor blijft hij te veel op het rechte pad.
Ahhh, de sertão, denkt ook Johann (Peter Ketnath) als hij zich in 1942 een weg door die diepe wildernis baant. Fijn, weg uit nazi-Duitsland, hier een beetje rondrijden en pillen verkopen. Ik ben niet geboren om te doden! Als West-Europese reclameman gebruikt hij echter wel een techniek die rechtstreeks van Joseph Goebbels lijkt af te komen. Armzalige mensen overdonderen met nieuwe technieken, ten einde ze een pseudo-medicijn te verkopen. Aspirine in Johans geval. Het mag helpen tegen hoofdpijn, tegen de honger doet het niets. Wat moeten die mensen met die pillen? Om daar nu de magie van de cinema aan te koppelen zoals Marcelo Gomes doet in zijn debuutfilm is op zijn minst gezegd ongelukkig.
Of zou de regisseur dit gedrag met de gieren bedoelen? Nee, want zo duidelijk is de film wel, de gieren zijn de ambtenaren die de arme Johann dwingen om te vluchten. Deze staatsoproepen komen namelijk tot de pillenboer via de radio en de ambtenaren van Brazilië hebben volstrekt geen enkele moeite om de Duitser in de gigantische sertão te lokaliseren. De wet is overal.

Tankreservaten
Gelukkig is dit een op-wegfilm, je bent er echt even uit, en dus dwalen de ogen gedurende het grootste gedeelte van de film vanuit de pillentruck makkelijk af naar die fantastische omgeving, perfect in beeld gebracht door Mauro Pinheiro Jr.: dor takkenwoud, bleek, helwit licht, met veel ton — en tankreservaten langs de kant van de weg, voor de noodzakelijke vloeistoffen.
Maar wat voor een mensen leven daar? Als we Gomes mogen geloven: uitsluitend lieve mensen. Geen zijpaadjes, geen omwegen, dit is een voorrangsweg! Geen misdadigers, geen mannen die hun messen slijpen met hun tanden. Heel even stapt er een gevaarlijk mens in, vermoedelijk een lid van een gewapende bende, een jagunço, maar die is binnen een minuut al weer uitgestapt. We moeten het voor de rest van de reis met Ranulpho (João Miguel) doen. Hij mokt en gromt wel als een inlander, maar hij en Johann worden al snel vrienden, ze vullen elkaar ook zakelijk steeds beter aan; en zeker nadat de dromende Duitser door een slang gebeten wordt, begrijpen ze elkaar volkomen. Fahr’n, fahr’n, fahr’n auf dem Autobahn!
Die slang is het grootste gevaar dat de twee mannen in de hele film in de sertão tegenkomen. In het mythische landschap van Gomes loert geen gevaar, zijn geen bandieten. In de strijd om het bestaan worden er geen mensen naar het leven gestaan. Voor degenen die dat willen geloven, al dan niet met een wit wijntje in de hand, is er nu deze pijnstiller.
Ik vertrouw het echter niet, ik blijf op mijn hoede. Het gevaar is overal. Gezegend het beest dat de ander opeet.

Mike Naafs