Bohemian Rhapsody

Rock’n’rommel

De rommelige productie van Bohemian Rhapsody levert ook een rommelig eind­resultaat op: het portret van Freddie Mercury overtuigt alleen in de sterke concert­reconstructies.

Het verhaal gaat dat Roger Taylor zo graag zijn powerballad I’m in Love with My Car op de b-kant van de single Bohemian Rhapsody wilde hebben, dat hij zich opsloot in een kast. Dat pressiemiddel bleek te werken.

Je zou zeggen dat het een anekdote vol potentie is: een drummer die een paar uur in de kast kruipt om zijn macho-ode aan ronkende auto’s door te drukken, terwijl hij in een band speelt met een zanger die er juist eindeloos over zou doen om eindelijk uit de kast te komen.
Maar nee. De nota bene door Taylor zelf en Queen-gitarist Brian May geproduceerde Freddie Mercury-hagiografie Bohemian Rhapsody besteedt liever schermtijd aan een nogal obligate scène waarin Mercury als een provocerende diva ruzie zoekt met een conservatieve platenbaas die in 1975 ‘Bo Rhap’ te lang vindt voor een single. En dat terwijl er toen al jaren 7-inches van ruim meer dan vijf minuten werden uitgebracht.

Kruippakjes
Aan het eind van de film zien zien we – nog obligater – hoe diezelfde platenbaas zich moet verbijten omdat hij een van de grootste hits in de popgeschiedenis aan zijn neus voorbij heeft laten gaan. Jammer alleen dat die door een onherkenbare Mike Myers gespeelde platenhork helemaal niet bestaan heeft, en dat Queen – anders dan het slot van de scène suggereert – gewoon zijn platen bij dezelfde maatschappij (EMI) bleef uitbrengen.

Het is typerend voor deze rommelige rock’n’roll biopic. De film brengt de opkomst, de dreigende ondergang én de uiteindelijke triomf van Freddie Mercury in beeld, zonder echt nieuwsgierig te zijn naar de mens die schuilging achter een halve microfoonstandaard en exuberante kruippakjes.

Twee jaar later
Wie weet weerspiegelt die rommeligheid de processen achter de schermen. Regisseur Bryan Singer, die doorbrak met The Usual Suspects en vervolgens doorstootte naar superheldenfilms rond de X-Men, werd voordat de opnames waren afgerond door de studio ontslagen. Over de redenen lopen de verhalen uiteen – een familiecrisis voor Singer is één verklaring, hoog oplopende ruzies met hoofdrolspeler Rami Malek een andere. Hoe dan ook werden de laatste zestien draaidagen voltooid onder auspiciën van de Britse acteur en regisseur Dexter Fletcher, die ook werkt aan een biopic van muzikant Elton John.

De met een hazentandprothese opgetooide hoofdrolspeler Rami Malek put uit twee registers. In privésituaties – met zijn uit Zanzibar gevluchte Parsi-familie, of samen met zijn soul mate Mary Austin – is zijn Freddy Mercury een verlegen zonderling. Op het podium verandert hij in een ras-entertainer, die vol overtuiging een zaal compleet naar zijn hand kan zetten.

De vele concertscènes zijn veruit het sterkste punt van de film, ook al omdat de andere leden van de band erg goed gecast zijn. Vooral Gwylim Lee stelt de show als een levensechte Brian May. Maar hoe goed die podiumreconstructies ook uitpakken: om het al in de openingsscène als sleutelmoment aangekondigde concert tijdens Live Aid bijna integraal na te spelen is echt teveel van het goede, hoe nauwgezet die grootse gelegenheid ook is gereconstrueerd.

Ronduit vals is daarbij de poging om dat optreden in het Wembleystadion een extra emotionele lading mee te geven, door Mercury vlak van te voren aan de band te laten melden dat hij aids heeft. Live Aid vond plaats op 13 juli 1985, terwijl die hiv-diagnose in werkelijkheid pas twee jaar later werd gesteld. Dichterlijke vrijheid is een groot goed. Maar als je de geschiedenis zo naar je hand zet, alleen om er bij de kijker een paar extra tranen uit te persen, dan ben je als filmmaker laag gezonken.