AVETIK

Don Askarian en David Safarian: De loden ballast van de Armeense tragedie

  • Datum 08-10-2010
  • Auteur
  • Gerelateerde Films Avetik
  • Regie
    Don Askarian
    Te zien vanaf
    01-01-1992
    Land
    Armenië/Duitsland
  • Deel dit artikel

Het heeft lang geduurd, maar van de drie Armeense films die dit jaar op het filmfestival in Rotterdam te zien waren, gaan er deze maand twee in première: Avetik van Don Askarian en The lost paradise van David Safarian. Twee zeer uiteenlopende films van twee al even verschillende filmmakers. Don Askarian (44) leeft al vijftien jaar als Armeense balling in Berlijn, David Safarian (40) staat met beide benen in de alledaagse Armeense werkelijkheid. Jos van der Burg sprak met beide regisseurs in Rotterdam.

Don Askarian is een man met uitgesproken opinies. Het Nederlandse publiek merkte dat voor het eerst in 1988 toen hij het International Documentary Festival Amsterdam bezocht. Het was het jaar waarin de westerse opgetogenheid over de glasnost politiek van Gorbatsjov tot een hoogtepunt kwam. Zo niet bij Askarian. In een filmforum stelde hij zich frontaal op tegenover zijn Russische collega’s, die het waagden een goed woordje te doen voor de partijleider. "Zij zullen over tien jaar zeggen dat ze het slachtoffer van een propagandacampagne zijn geweest." In de lange monoloog die volgde hekelde hij de politieke blindheid van de westerse publieke opinie en de morele slapheid van filmmakers in de Sovjet-Unie. "Iedere filmmaker die in een totalitair land werkt, verliest zijn zelfrespect. Met zogenaamde dissidente films maakt het communistische regime goede sier in het westen." Harde woorden van een onverzoenlijke dissident of de nuchtere visie van een intelligent kunstenaar?

Vernietigingsmachine
De Armeense Geschiedenis, met hoofdletters geschreven, is de motivatie achter de woede en filmische creativiteit van Askarian. Zijn leven heeft hij in dienst gesteld van de strijd tegen de vergetelheid van de Armeense tragedies, met als grootste catastrofe de Turkse poging in 1915 om het Armeense volk, dat de tijd rijp achtte voor een opstand tegen het vermolmde Ottomaanse Rijk, uit te roeien. De Turkse vernietigingsmachine stokte toen er naar schatting anderhalf miljoen volwassenen en kinderen — meer dan de helft van de in Turkije levende Armeniërs — waren omgebracht. Nog steeds wachten de Armeniërs op een excuus van Turkije, dat de omvang van de slachting ontkent en volhoudt slechts een rebellie tegen het wettige gezag te hebben neergeslagen.
Kent Don Askarian deze eerste twintigste eeuwse poging tot genocide uit overleveringen, de tweede Armeense tragedie kent hij uit eigen ervaring: de ‘communistische bezetting’ van Armenië. De Sovjet-Unie was volgens Askarian een koloniaal bestel, waarin Rusland de andere republieken als wingewesten uitbuitte. ‘Russificatie’, het opdringen van de Russische cultuur, moest deze exploitatie vergemakkelijken. Askarian: "De Russen probeerden de Armeniërs hun geschiedenis te ontnemen. Zij begrepen dat een volk dat zonder geschiedenis geen identiteit heeft, zonder collectieve herinnering kan een volk niet voortbestaan." In Armenië slaagden ze volgens Askarian daar overigens niet in. "De Armeniërs hebben hun geschiedenis levend gehouden door een rijke samizdat-pers en een levendige mondelinge traditie. Wij zijn een oud cultuurvolk dat als enige onder het bewind van Moskou haar identiteit enigszins behouden heeft."
Paradoxaal genoeg heeft Askarian zijn opleiding aan ‘Moskou’ te danken. Na de het doorlopen van de middelbare school in Armenië studeerde hij (kunst)geschiedenis in Moskou. Zijn weigering om in militaire dienst te gaan ("Ik wilde niet dienen in een leger dat democratische vrijheden niet verdedigt, maar juist onderdrukt.") zorgde voor een ommekeer in zijn leven. Nadat hij de twee jaar gevangenisstraf die zijn weigering hem opleverde, had uitgezeten, emigreerde hij naar het westen, waar hij zich in Berlijn vestigde. Als onbekend immigrant werkte hij zich daar uit de vergetelheid met een televisiebewerking van het Tsjechow-verhaal De beer. In 1988 debuteerde hij in de bioscoop met Komitas, waarin hij zijn obsessie met de Armeense geschiedenis in lange, verstilde beelden tot uitdrukking bracht.

Cinematograficus
Avetik borduurt voort op deze thematiek, maar voegt er een biografisch element aan toe. De film vertelt het verhaal van een Armeense filmer in ballingschap in Berlijn, die de Armeense Geschiedenis als een loden ballast met zich meesleept. Natuurlijk is dit personage gemodelleerd naar Askarian, die zegt zich even ontheemd te voelen als zijn personage. "Dat ik in Berlijn werk, is toeval. Ik kan overal werken, evengoed op de Noordpool als in Griekenland. Mijn nationaliteit is cinematograficus." Zware woorden, maar Askarian neemt ze gemakkelijk in de mond. Als een kruisridder bestrijdt hij te vuur en te zwaard de commercialisering van de cinema. De Hollywoodbonzen wenst hij strengere straffen toe dan drugsdealers omdat zij met hun films kinderen veranderen in ‘verslaafde monsters’.
Deze verbeten strijd voor de film als kunstvorm zien sommigen als een pose, een indruk die versterkt wordt door zijn films, die opgebouwd zijn uit esthetische en zwaar symbolische beeldcomposities, die bewuste mystificaties lijken te zijn, handig gecamoufleerde oppervlakkigheid. Anderen houden hem voor een authentieke verbeelder van de Armeense cultuur. Askarian: "Alles is uniek, dus ook mijn films. Wat ik wil maken is kunst, geen commerciële troep. Of ik een Armeense of een Europese film gemaakt heb? Ik weet het niet. Het is een Don Askarian film. Wat dat is, mag u zelf uitmaken."

Als ik opmerk dat de Armeense cultuur zoals Avetik die toont, een lijdende cultuur in verval is, waarin het ontbreekt aan alledaagse vitaliteit, schieten zijn ogen vol vuur. "Natuurlijk toon ik verval, want dat is de historische ervaring van Armeniërs. Onze cultuur is eeuwenlang onderdrukt. Dat heeft ons vermogen om te herinneren gescherpt. De herinnering aan het verleden is vaak reëler dan de werkelijkheid. Ik zie het als mijn taak deze herinnering levend te houden, de Armeense genocide mag niet vergeten worden. Als u dat niet ziet in mijn film, komt dat omdat u cinematografisch niet diep genoeg graaft."
Een terugkeer naar Armenië ziet Askarian er voorlopig niet van komen. Met grote stelligheid betoogt hij dat de situatie in essentie niet anders is dan vroeger. "De politieke terminologie is veranderd. Men praat nu niet meer over marxisme en communisme, maar over democratie en nationalisme. Maar de machtsstruktuur is daarbij in tact gebleven. De economische macht is in handen van de vroegere communisten. Zo gaat het altijd met Armeniërs, zij zijn altijd politiek slachtoffer."

Geldjagers
In The lost paradise van David Safarian komt het Armeense verleden ook aan bod. Toch bestaat er tussen zijn film en die van Askarian een groot verschil. Safarian richt zijn aandacht niet alleen op de tragische momenten in de Armeense geschiedenis, maar ook op het heden. In The lost paradise proberen projectontwikkelaars de bewoners van een klein bergdorpje te verleiden hun dorp te verlaten in ruil voor woningen in een stadje in de vallei. ("Wat zijn dat voor stenen?" "Dat zijn hun huizen." "Hier zou ik nog geen dag kunnen leven.") Hun pogingen stuiten op wantrouwen en vastberadenheid van de bewoners, een onwil die is gebaseerd op de herinnering van de oudste bewoners aan 1915, toen zij op de vlucht voor Turken de bergen invluchtten. Safarian: "Zij willen in de bergen blijven omdat ze daar zelfstandig zijn. Als je in een vallei leeft, kun je gemakkelijker overheerst worden. Tijdens de massaslachting onder de Turken werden de mensen in de valleien allemaal vermoord, in de bergen had je een kans het te overleven omdat je je kon verschuilen."
In tegenstelling tot Askarian ziet Safarian de Armeniërs niet als uitsluitend slachtoffers. "Ik wilde een film maken waarin de vijand niet buiten maar binnen Armenië gezocht moet worden. Wij hebben de gewoonte om onze vijanden Turken te noemen. Nou, noem deze binnenlandse vijanden dan ook maar Turken. Ik bedoel de kille Armeense moneymakers. De Oekraïnse vrouw in de film staat dichter bij de dorpelingen dan deze Armeense geldjagers, die zich niet eens kunnen voorstellen dat de dorpelingen gehecht zijn aan hun tradities en dorp. Zij creëren gewoon een nieuwe ramp in de zielen van deze mensen."
Het zijn deze koele, berekende mannen die hij verantwoordelijk acht voor de oorlog tegen Azerbaidzjan, die zich al een paar jaar voortsleept. "De politici die het hardste schreeuwen, krijgen de menigte achter zich aan. Het is een stupid war, die moeilijk te beëindigen valt, omdat escalatie zo gemakkelijk is. Dit is een oorlog van politici, die de oprechte Armeense gevoelens van de bevolking manipuleren." Door de oorlogsomstandigheden in Armenië is zijn film daar nog niet te zien geweest. "In Nederland kun je je niet voorstellen wat er aan de hand is in Armenië. Jerevan was een mooie, vrolijke stad. Probeer je Amsterdam eens zonder electriciteit en gas voor te stellen. In zo’n situatie zijn mensen niet geïnteresseerd in cinema. Gisteren konden we zien dat het ene systeem — communisme — slecht is, nu zien we dat het andere ook niet al te lieflijk is."

Bidden
Over zijn film is Safarian tevreden. "Ik ben gelukkig met de documentaire sfeer die hij ademt, al hoop ik wel dat iedereen begrijpt, dat niet alle Armeniërs in arme dorpjes leven. Armenië kent ook rijke steden en dorpen." Opvallend is het gebruik van licht in de film, dat overvloedig aanwezig is. Safarian: "Licht betekent veel voor mij. Het herinnert mij aan mijn jeugd, aan een een sprookjesachtig gevoel. Maar het verwijst ook nog naar iets anders. Als je met mensen spreekt die in 1915 uit Turkije gevlucht zijn, dan spreken zij altijd over het verschil in licht tussen Armenië en Turkije. Het heeft te maken met hun psychologische conditie. Je kunt het licht niet voelen als er onderdrukking is. Daarom wilde ik mijn film oorspronkelijk Heavy light noemen."
"Opstaan, luidt de klokken, het is tijd om te bidden", zegt een oude monnik staande voor een oud kapelletje tegen een al even oude gelovige naast hem. "Goed heilige vader", antwoord deze, "maar er zijn geen gelovigen meer."

Jos van der Burg