Abouna

Jongens stelen filmrol

In zijn tweede film vertelt Mahamat-Saleh Haroun uit Tsjaad een verhaal over vaderloosheid. En passant schenkt hij de wereld beelden van een land dat niet bestaat op celluloid of video.

De debuutfilm van Mahamat-Saleh Haroun, Bye, Bye Africa (1998) was de allereerste film die werd gemaakt in het Centraal-Afrikaanse Tsjaad. Opmerkelijk genoeg voor een land zonder enige filmcultuur was het een film over film. De regisseur ging erin op zoek naar de bioscopen uit zijn jeugd, die stuk voor stuk bleken te zijn verbouwd tot geitenstal, kruidenierszaak of openbaar toilet. Een kwalijke zaak volgens Haroun. Want juist film zou volgens hem kunnen zorgen voor een hernieuwde nationale identiteit in het land dat volledig op drift was geraakt door een decennialange burgeroorlog. Film als een nuttige droom, een geestelijke vader.

Ook in Harouns tweede film is een belangrijke rol weggelegd voor cinema. In de sleutelscène van Abouna (‘Onze vader’) gaan de hoofdpersonen, de broertjes Amine en Tahir, naar de bioscoop. Het opmerkelijke vertoningsprogramma dat per poster aan de kassa wordt aangekondigd, weerspiegelt de voorkeuren en voorbeelden van de regisseur: The Kid van Chaplin, Stranger than Paradise van Jim Jarmusch en Yaaba van de Afrikaanse pionier Idrissa Ouedraogo.

De broers zien binnen echter een heel ander soort film. Op het doek menen ze hun vader te herkennen, die net die week plotseling is verdwenen. Opgewonden over dit spoor van de man die voorlas voor het slapen gaan en scheidsrechter was bij het jeugdvoetbal, besluiten ze de filmrol te stelen. Al snel worden de jonge dieven gesnapt en worden ze door hun moeder voor straf naar een strenge koranschool in de stoffige binnenlanden gestuurd. De achtjarige Amine krijgt hier last van zijn astma en na een vluchtpoging worden de broers genadeloos afgeranseld.

Plastic zakjes
Zo samengevat klinkt het verhaal van Abouna als een keihard en deprimerend verhaal. Toch weet Haroun de toon licht te houden, optimistisch zelfs. In de koranschool neemt een kokkin Amine onder haar hoede omdat hij zo lijkt op haar overleden zoon. En Tahir wordt verliefd op een doofstom en beeldschoon meisje.

Bovendien worden de tegenslagen verzacht door de schilderachtige manier waarop ze in beeld worden gebracht. De stoffige straten en lemen huizen vloeien in elkaar over in een harmonieuze stroom van pasteltinten. Met een combinatie van subtiele tracking shots, totalen en zorgvuldig gekozen close-ups worden de hoofdpersonen in hun omgeving geplaatst zonder dat ze erdoor worden opgeslokt. De ritmisch voortkabbelende gitaar van de Malinese troubadour Ali Farka Touré stuwt het geheel voort zonder ooit haast te maken.

De verregaande stilering maakt van Abouna bijna een sprookje. Bijna, want met kleine details wordt de kijker telkens even herinnerd aan de realiteit van alledaags Tsjaad. Honderden plastic zakjes die over straat waaien, het ontbreken van stromend water, de afhankelijkheid van Franse radiozenders, het vrijwel ontbreken van auto’s op de met scooters gevulde wegen. De regisseur toont ons beelden van een land dat eigenlijk niet bestaat in het mondiale visuele bewustzijn. En zo is hij op geheel onnadrukkelijke wijze geslaagd in zijn opvoedkundige missie. Eindelijk is Tsjaad deel van de wereld van het kijken, tonen en reflecteren.