Jaap van Heusden over In Blue

'Boekarest was mooi maar taai'

In Blue

In Jaap van Heusdens derde speelfilm In Blue ont­moeten een Nederlandse stewardess en een Roemeense straatjongen elkaar in Boekarest. Ondanks alle uiterlijke verschillen ontstaat er een relatie. ‘Lukt het ze dan eerlijk te zijn tegenover elkaar? Maar ook tegenover zich­zelf? Dat w­ilde ik met de film ontdekken.’

Door Guus Schulting

Onrecht. Het loopt als een rode draad door het oeuvre van de Nederlandse regisseur Jaap van Heusden. Van ons immigratiebeleid in De nieuwe wereld tot het financiële systeem in Win/win, telkens zijn het de scheefgegroeide maatschappelijke structuren die zorgen voor onbegrip. Ook in zijn nieuwste film In Blue wordt een ontmoeting door zulke verhoudingen geproblematiseerd. Want was het nou een ongeluk dat de Nederlandse stewardess Lin (Maria Kraakman) met haar taxi tegen de Roemeense jongen Nicu (Bogdan Iancu) reed? Of toch gewoon opzet van een gehaaid straatschoffie dat zo een paar euro’s kon scoren?
De twee gebroken levens treffen elkaar in ieder geval op het juiste moment. De veertigjarige Lin wordt geplaagd door een traumatisch incident, Nicu leeft in de met junks en straatkinderen bevolkte tunnelcomplexen van Boekarest, aan de onderkant van de Roemeense maatschappij. In het echt vinden ze iets bij elkaar, maatschappelijk staan ze mijlenver uit elkaar. Hoe lukt het dan om elkaar onder zulke omstandigheden als mens te zien?

Jaap van Heusden

“Het idee voor In Blue ontstond zo’n tien jaar geleden”, zegt Van Heusden. “Scenarist Jan-Willem den Blok reisde in die tijd veel tussen Nederland, Rio de Janeiro en Oekraïne voor een serie documentaires over jongens die op straat overleefden. Zo leefde hij dus een tijd lang tussen twee tegenovergestelde werelden. Het ene moment comfortabel thuis, de volgende dag met een putdeksel in de weer om een tunnelcomplex in Kiev binnen te dringen. Dat hele proces was een heftige ervaring, maar ook de kiem van de film. Die reizen broeiden in zijn hoofd tot een verhaal van een stewardess en een straatjongen die elkaar ontmoeten. Met dat verhaal is hij naar mij toegekomen.”

Wat sprak je erin aan? “Van alles. Die gebroken stewardess bij wie je langzaamaan de pijn achter haar professionele masker ziet, vond ik een interessant personage. En ook die straatjongens leven in zo’n vreemde wereld: het zijn kinderen die nooit de kans hebben gehad kind te zijn. Ze kunnen op straat heel goed overleven, maar zijn ook emotioneel zwaar gehavend. Ik was benieuwd naar wat er zou gebeuren wanneer die twee werelden elkaar ontmoeten. Wat verwachten Lin en Nicu van elkaar? Lukt het ze eerlijk te zijn tegenover elkaar? Maar ook tegenover zichzelf? Dat wilde ik in de film ontdekken.”

Wat is jouw rol als filmmaker daarbij? “Als maker probeer je de energie van de cast en crew samen te brengen om een verhaal dat ‘verteld moet’ de wereld in te lanceren.  Aan de ene kant ga ik met die club kunstenaars tot het uiterste om de filmtaal op te rekken, maar aan de andere kant ben ik ook als een verteller die op een feestje zijn gehoor een goed verhaal wil vertellen. Er zijn filmmakers die heel compromisloos in hun stijl zijn, Nanouk Leopold bijvoorbeeld. Dat bewonder ik en daar geniet ik van, maar voor mij is het tegelijk belangrijk om kijkers aan boord van de film te slepen. Van een vroege scriptversie tot de laatste montageversie zoek ik die spanning op.”

Ook in je esthetische keuzes komt zo’n spanning tot uiting. Die schommelt tussen gestileerd en documentair. “Dat is een goed voorbeeld van het vorige. Cameraman Melle van Essen is constant op zoek naar hoe hij scènes in een lange take kan draaien. Hij is een meester in het uitlichten waardoor je bepaalde sequenties helemaal gestileerd en vloeiend kan opnemen. Dat geeft iets verhevens, maar dat botste ook weleens. Soms wilde ik Melle juist midden in een situatie stoppen — camera op de schouder en niet weten wat er gebeurt. De bevallingsscène in het vliegtuig, waarin Lin een baby op de wereld helpt zetten is bijvoorbeeld zo gedraaid. Maar die scène eindigt wel met een echt Van Essen-shot: wanneer Lin de baby in haar armen houdt appelleert de stilering aan die klassieke Madonna-verbeeldingen. Zo’n verstild moment vind ik mooi. Het transporteert je naar de diepere lagen van de film. Dat komt op meerdere momenten terug in de film, zoals wanneer Nicu ligt te slapen en Lin hem in haar armen houdt. Zo komt dat grauwe straatleven in Boekarest in een ander licht te staan.”

Hoeveel wist je van die straatcultuur? “Tijdens de researchfase heb ik met verschillende groepjes jongens daar opgetrokken. In het begin stelde ik ze nog wel eens de vraag hoe ze de toekomst zien. Nou, daaruit bleek wel hoe naïef ik was! Niemand ziet daar namelijk de toekomst. Ze zijn juist alleen maar bezig met het nu. Wat kom je doen? Ben je vriend of vijand? Heb je vijf euro bij je voor wat drugs? Verder kijken ze niet. Hun leven is heel basaal en dat is ook een overlevingstechniek. Met Bogdan heb ik veel over die dierlijke levenshouding gesproken. Zijn personage is zich bijvoorbeeld constant bewust van de uitgangen en altijd maar onderweg.”

Hoe was het verder om in Roemenië te werken? “Boekarest zelf was mooi, maar taai. Ten eerste is de stad een lange, constante filestroom. Je komt er met de auto gewoon niet doorheen. Daarbij is het draaien in de stad extreem duur. Er komen de laatste jaren vaak Amerikaanse crews, dus de prijzen zijn er flink gestegen. Daar schrok ik in eerste instantie wel van. Onze productiepartner daar, Strada Films, zei van te voren dan ook: weet je zeker dat je deze film wilt doen? Heb je niet een scenario op het platteland of zo, dat is veel goedkoper. Daadwerkelijk met de Roemeense cast en crew op de set staan was wel een feest. Zo professioneel. En omdat de industrie zo kleinschalig is, konden we allemaal gerenommeerde acteurs krijgen voor de bijrollen. Ik keek mijn ogen uit.”