Berlinale: Filmsterren als extra laag

Robert Pattinson in Damsel

Filmsterren zijn noodzakelijk voor de glamour van grote festivals. Maar in films zitten bekende gezichten hun rollen vaak in de weg. Of kan dat ook, zoals regisseur Rebecca Zlotowski stelde in Berlijn, juist een extra laag toevoegen?

We moeten het even hebben over de rode loper. Ten eerste: wie heeft dat ding ooit bedacht? Volgens Wikipedia: Aeschylus in het jaar 458 voor de Gangbare Jaartelling in zijn theaterstuk Agamemnon. Kijk. Dat wist ik niet.

Ten tweede: het geldt als een algemene regel voor grote festivals dat je aan de ene kant zwaarwichtige arthousefilms moet hebben en aan de andere kant de glamour van filmsterren. Als twee uitersten, op weerszijden van een festivalbalans die anders niet in evenwicht blijft. Filmsterren brengen de media-aandacht en het geld binnen waarmee de serieuze kunst wordt gefinancierd. In die optiek zijn ze uiterlijk, niet inhoudelijk.

Regisseur Rebecca Zlotowski zei daarover iets interessants, tijdens de openingsconferentie van de onafhankelijke Woche der Kritik, die al enkele jaren tegelijk met de Berlinale wordt georganiseerd. In haar film Planetarium, die de Woche vorig jaar vertoonde en die de mooiste film van het héle festival bleek, had ze de sterren Natalie Portman en Lily-Rose Depp gecast. En planetarium, sterren — klinkt ook wel logisch. Bovendien is Planetarium een über-gestileerde film waarbij het verstorende effect van filmsterren die je, naast het personage dat ze spelen, meestal ook als filmsterren blijft zien, minder erg is dan bij een rauw realistische film vol tegenslag.

Zo is het bijna ondenkbaar dat er filmsterren zouden meespelen in Erik Poppe’s emotionele Utøya 22. juli, over de terreuraanslag op het Noorse eiland in 2011, gefilmd vanuit een van de aanwezige jongeren. De onbekendheid van de indrukwekkend debuterende hoofdrolspeler Andrea Berntzen vergemakkelijkt zonder twijfel de suspension of disbelief.

Maar Zlotowski ging verder: ze vond het geen probleem dat filmsterren al die bagage hadden, ze castte hen er juist op. In het verhaal van Planetarium belanden de personages van Portman en Depp in de (stomme) filmwereld, dus dat verband ligt voor de hand. Maar ze noemde als voorbeeld ook Léa Seydoux, die ze ooit in Belle épine had gecast, deels omdat ze uit een rijke familie komt — en het publiek dat wist.

De filmster met zijn bagage als filmster en publiek persoon niet als afleiding van de rol, maar als extra laag. Een intrigerend concept. Is dat te herkennen in de films die op de Berlinale draaien? Op basis van wat ik gezien heb zeg ik: doorgaans niet. Bij mij verstoort de herinnering aan de ster meestal de rol.

Dat begon al bij de uitstekende openingsfilm Isle of Dogs (spreek uit: I love dogs), een animatiefilm van Wes Anderson barstensvol sterren, van wie op de rode loper onder anderen Bryan Cranston, Greta Gerwig, Bill Murray, Liev Schreiber, Tilda Swinton en Jeff Goldblum verschenen. Je hoort in de film natuurlijk alleen hun stemmen, maar ook dat heeft een afleidend effect: ik ken die stem, maar van wie is ie ook weer? Terwijl iemand als Jeff Goldblum zó’n karakteristieke stem heeft, dat het altijd blijft klinken als Jeff Goldblum. Nooit als de hond.

Ook in Gus Van Sants genietbare en star-studded competitiefilm Don’t Worry, He Won’t Get Far on Foot zitten Joaquin Phoenix, Jonah Hill, Rooney Mara, Jack Black en Udo Kier allemaal hun personage een beetje in de weg.

Of neem Isabelle Huppert, die uiteraard ook op dit festival weer in films te zien is (competitiefilm Eva van Benoit Jacquot en Serge Bozons Madame Hyde in de Woche der Kritik): hoe verschrikkelijk goed ze ook is, Huppert is altijd Huppert. Je vergeet nooit dat zij het is. Dat geeft ze ook toe in interviews: ze acteert hoe ze zelf zou doen onder de genoemde voorwaarden en omstandigheden.

Soms is het beeld van een ster zelfs zo sterk, dat andere acteurs me even aan hen doen denken. Zo meende ik uit mijn ooghoek Vincent Gallo te herkennen in de Duitse acteur Franz Rogowski, te zien in twee competitiefilms: Christian Petzolds teleurstellende Transit en Thomas Stubers In den Gängen. En ik was in de aardige competitiefilm Damsel een tijdlang overtuigd naar Josh Brolin te kijken als broer Rufus, onder een wilde baard, maar die bleek gespeeld door coregisseur (naast broer David) Nathan Zellner.

Maar goed, daar kan mijn festivalvermoeidheid een rol gespeeld hebben. Zo deed het gezicht van het Filipijnse kruidenvrouwtje in Lav Diaz’ politieke musical Season of the Devil me op een rare manier zelfs heel even denken aan Paula Abdul. Waarbij mijn dromerige gesteldheid werd geholpen door vier uur lang traag gedeclameerde, repetitieve zangteksten zonder instrumentale begeleiding.

Maar nu ik aan Damsel denk, weet ik toch nog een voorbeeldje van de Zlotowski-regel: Robert Pattinsons ijdele, onhandige cowboy ontleent zeker een deel van zijn komische waarde aan het contrast met zijn filmsterrenstatus als zelfverzekerde heart-throb.

KEES Driessen